Waarom valt men Leopold II aan?
Er gaan steeds meer stemmen op om de standbeelden van Leopold II weg te halen uit de publieke ruimte. Waarom? Wat heeft hij gedaan in Congo? En wat is de link tussen de kolonisatie en het racisme vandaag?
Van 1885 tot 1960 was Congo een kolonie. Wat eerst het persoonlijk eigendom was van koning Leopold II, werd vervolgens eigendom van de Belgische staat. De geschiedenis van de kolonisatie wordt nog vaak voorgesteld als een genuanceerd verhaal met ook positieve aspecten voor het gekoloniseerde land. Niets is minder waar.
Een winst-winst situatie
Historicus Guy Vanthemsche is duidelijk over de ware drijfveren van de kolonisatie en stelt dat het “geen twijfel lijdt dat de Belgische kolonisatie van start ging om winst te maken”. De administratie van de koloniale staat was er dan ook vooral op gericht om de winsten van de grote ondernemingen te verzekeren. Het Belgisch Ministerie van Koloniën gaf de volgende richtlijn mee aan de koloniale administratie: “de meest brede steun van de autoriteiten aan de economische ondernemingen moet verzekerd worden. De ambtenaren zullen zich naar best vermogen inspannen om de vestiging van planters, industriëlen en handelaars in de streek te vergemakkelijken”.
In 1885 werden alle beschikbare gronden eigendom van de staat, en dus van Leopold II. De beste gronden werden toegewezen aan de kolonisten. Het gevolg was dat de Congolese bevolking van haar grond verdreven werd, waar families soms al eeuwen woonden.
Vele Congolezen werden verplicht om in dwangarbeid te werken. In 1937 werden 700.000 Congolezen in een systeem van dwangarbeid ingeschakeld. Naast dwangarbeid waren ook de normale lonen ontoereikend. Vicegouverneur Moulaert schatte in 1924 de jaarlijkse kost van een arbeider bij Union Minière op 8000 frank, terwijl die er 50.000 opbracht. Een Congolees arbeider verdiende zo weinig dat het gemiddeld loon zelfs niet voldoende was om in het minimum aan voedingsonkosten te voorzien. De grote ondernemingen werd geen strobreed in de weg gelegd. In de vorm van grote concessies kregen zij het monopolie over gigantische delen van de Belgische kolonie. De bevriende bedrijven die de grootste concessies ontvingen, konden in enkele decennia een groot imperium uitbouwen en gigantische winsten naar België versluizen. Net voor de Congolese onafhankelijkheid werd 75% van de koloniale economie gecontroleerd door drie machtige financiële groepen: de Société Générale, de groep Empain en de Bank van Brussel.
De doelstelling om veel winst te maken werd dan ook ruimschoots gehaald. Tussen 1896 en 1907, toen Congo nog het persoonlijk bezit was van Leopold II, bracht de kolonie het kroondomein omgerekend 450 miljoen euro op. Deze winsten vloeiden niet terug naar het Congolese volk maar werden in Belgische prestigeprojecten geïnvesteerd die tot op vandaag het straatbeeld in verschillende Belgische steden bepalen. De gaanderijen op de Oostendse dijk werden rechtstreeks gefinancierd met rubber uit Congo. Ook na 1908, toen Congo eigendom werd van de Belgische staat, bleven de winsten stijgen. Vooral de exploitatie van de Congolese mijnen leverde een nieuwe bron van inkomsten op. De Union Minière werd in 1906 opgericht en zag zijn winsten stijgen tot het in de laatste tien jaar van de kolonisatie 31 miljard frank nettowinst kon uitkeren aan dividenden. De winsten die in deze periode gemaakt werden, zijn vandaag nog steeds de basis van het fortuin van de allerrijksten in ons land. In de lijst van de rijkste 200 Belgische families maakten Het gaat om de families Solvay, Emsens, Boël, Janssen, Bekaert, Lippens, Vandemoortele, Van Thillo, Bertrand, Dieryck en van Baaren. Terwijl sommigen proberen te vertellen dat de Belgische kolonisatie een win-win situatie was die zowel België als Congo vooruit hielp, weten deze families goed genoeg dat het in feite om een winst-winstsituatie ging.
Verzet en repressie
De “fantastische infrastructuur” diende hoofdzakelijk om geplunderde goederen naar België te halen en om soldaten te vervoeren om in te grijpen.
Winst-winst voor de grote Belgische ondernemingen, want de modale Congolees kon niet meegenieten. Verdedigers van het koloniaal tijdperk halen als positieve eigenschap vaak de nieuwe infrastructuur in Congo aan, maar die was er alles behalve op gericht om een duurzame ontwikkeling te voorzien in Congo. In een ontwikkeld kapitalistisch land als België zijn alle steden onderling met elkaar verbonden, in een raster, om overal zoveel mogelijk economische ontwikkeling mogelijk te maken (de zogenaamde spinnenweb-structuur). In de Europese kolonies daarentegen, volgden de spoorwegen een bladnerf-structuur: de steden en economische centra - plantages, mijnen - worden aaneengeregen en in verbinding gebracht met de haven of later de luchthaven richting ‘moederland’. De “fantastische infrastructuur” diende hoofdzakelijk om geplunderde goederen naar België te halen en om soldaten te vervoeren om in te grijpen.
De verarmde Congolese bevolking zag de kolonisatie dus allerminst als een win-winsituatie. Doorheen de koloniale periode vonden er meerdere opstanden plaats tegen het koloniale bestuur. De grootste vond plaats in 1941 en begon in een mijnsite van de Union Minière. Ondanks de repressie en de moord op een staker breidt de staking zich snel uit naar naburige mijnsites. Uiteindelijk laat provinciegouverneur Maron in Lubumbashi 200 stakers naar een voetbalveld brengen op vraag van directeur-generaal Motoulle van de Union Minière. Stakingsleider Leonard Mpoyo wou naar Maron toestappen om te onderhandelen, maar Maron gaf het signaal en de 200 stakers werden neergeschoten. Officieel werden er 45 doden geteld, maar in realiteit ligt het dodental waarschijnlijk veel hoger. De volgende dag gingen de mijnwerkers weer werken en was de grootste staking uit de Belgische koloniale geschiedenis verleden tijd.
Neokolonialisme
In 1960 werd Congo onafhankelijk, maar de economische plundering van het land gaat gewoon verder. Dit is wat we het neokolonialisme noemen. De economische plundering gaat verder, maar in een nieuwe vorm, aangepast aan de tijd. De multinationals gedragen zich als cowboys in het wilde westen. Ze betalen amper belastingen, manipuleren grondstofprijzen om de winsten te vergroten, bepalen mee de binnenlandse politiek, etc. Voor Sally N’dongo, expert rond het neokolonialisme, is dit zelfs een preferabel systeem voor de Westerse multinationals. Hij omschrijft hoe de winsten kunnen behouden blijven maar de verantwoordelijkheid voor de veiligheid, infrastructuur, onderwijs die vroeger bij de koloniale macht lag, nu aan de ‘onafhankelijke’ staat kan uitbesteed worden.
Racisme & kolonialisme: twee zijden van dezelfde munt
Het kolonialisme, het neokolonialisme en de gigantische winsten die erachter schuilgaan moesten gelegitimeerd worden. Vaak werd de kolonisatie omschreven als een positieve zaak voor de kolonie, en dat gebeurt nog tot op de dag van vandaag. Dit was echter niet voldoende. Om het kolonialisme te verantwoorden werd beroep gedaan op racisme.
De kolonisatie was deel van de beschavingsmissie voor de Europeanen. Deze missie werd ondersteund door een racistische ideologie. In 1947 schrijft de secretaris-generaal van Belgisch Congo een voorwoord voor een boek over de Elite Noire, de évolué. Hij maakt een duidelijke hiërarchie op: “terwijl de zwarte elite zich bewust moet zijn van haar superioriteit ten opzichte van de half-wilde inboorlingen dient zij een even duidelijk besef te hebben van haar plichten ten overstaan van de absolute koloniserende macht”. Dit soort openlijk racisme was in het defensief na de tweede wereldoorlog en de overwinning op het fascisme. Sinds de crisis van de jaren 1970 is het racisme echter terug in opmars en groeien de politieke krachten die racisme openlijk verspreiden in de samenleving. In deze nieuwe situatie kan kolonialisme weer openlijk verdedigd worden en is racisme opnieuw bon ton.
Racisme dient als legitimering voor de winsten van de allerrijksten. Zolang een culturaliserend discours het (neo)kolonialisme kan verbergen, blijven de Solvays, Van Thillo’s en Lippensen buiten schot. De inconvenient truth van de Congolese geschiedenis is dat achter de brutale repressie, het kappen van de handjes, het racisme, de onderdrukking en de uitbuiting winstbelangen schuilgaan.
De actualiteit van de koloniale geschiedenis
Dat de rijkdom van de rijkste Belgen tot op vandaag voor grote delen gebouwd is op de uitbuiting van de Congolezen, is een waarheid die het establishment niet wilt erkennen. We kunnen enkel het racisme begrijpen en er de strijd tegen voeren als we dat beseffen. Nog steeds is het in het Belgisch onderwijs niet verplicht om de koloniale geschiedenis te onderwijzen. Het leerplan moet geüpdatet worden en er moet op een serieuze manier met ons koloniaal verleden omgegaan worden. Als het koloniaal verleden onderwezen wordt, zal ook de nadruk moeten gelegd worden op de winstbelangen die achter de kolonisatie schuilgaan. Onderwijs rond de kolonisatie zal noch het racisme, noch de structurele uitbuiting van het globale zuiden uitbannen, maar het is wel een noodzakelijk eerste stap om het probleem te analyseren. En dat probleem is een economisch systeem gebaseerd op winst en uitbuiting.
Vandaag staan nog steeds standbeelden en eerbetuigingen aan Leopold II en andere koloniale leiders in onze straten. Binnen de dekolonisatiebeweging stelt zich de vraag: moeten we deze standbeelden weghalen? En wat moeten we er dan mee doen? Zouden we niet beter een bordje met uitleg toevoegen? Het probleem met zulke bordjes is dat ze riskeren hun doel voorbij te schieten. Ze veranderen de manier waarop deze monumenten onze openbare ruimte vormgeven niet. En vaak zijn ze minder zichtbaar dan de standbeelden die de koloniale leiders verheerlijken zelf.
Laten we deze monumenten vervangen door anti-koloniale werken die de misdaden van Leopold II en anderen tonen of gelijkheid en emancipatie promoten. En laten we de beelden van Leopold II in musea plaatsen, waar ze kunnen gebruikt worden voor educatieve doeleinden. Zo kunnen we de koloniale misdaden en het hardnekkige racisme dat daar uit voortkomt bestrijden met een visie van hoop, gelijkheid en solidariteit.