STUDIE | Werkende klasse verloor gemiddeld € 3.068 aan reëel loon onder Vivaldi-regering
Onze reële lonen zijn niet beter af onder de Vivaldi-regering dan onder de Zweedse regering.
- Op deze pagina:
- 1. Belangrijkste resultaten van de studie
- 2. Inleiding
- 3. Methodologie
- 4. Resultaten
- 5. Hoe verlies je zoveel koopkracht?
- 6. Historische winstmarges voor bedrijven
- 7. Bijlagen: tabellen
Studiedienst PVDA
door Laurent Petit en Benjamin Pestieau
1. Belangrijkste resultaten van de studie
Onder Vivaldi1 heeft een voltijdse werknemer met een mediaan loon (€ 3.550 bruto eind 2020) een gemiddeld cumulatief verlies aan reëel loon van € 3.068 bruto, wat overeenkomt met 2,62% van de cumulatieve lonen voor de 11 kwartalen van de periode.
Dit verlies aan reëel loon kan worden verklaard door :
1/ Het beleid van loonblokkering, met uiterst kleine of onbestaande loonmarges:
2021-2022 → 0,40% (KB 30/07/2021)
2023-2024 → 0,00% (KB 13/05/2023)
De langdurige loonblokkering van Vivaldi berokkende veel schade omdat de tekortkomingen van de automatische loonindexering op het vlak van bescherming van de koopkracht niet konden rechtgetrokken worden.
2/ Het feit dat bepaalde producten (bijv. brandstof) worden uitgesloten van de gezondheidsindex die wordt gebruikt om de lonen te indexeren.
3/ De tijdsspanne tussen prijsstijgingen en loonindexering. Tussen het moment waarop de prijzen stijgen en het moment waarop de lonen worden geïndexeerd, lijden werknemers een verlies aan reëel loon dat zich over meerdere maanden kan opstapelen. Vooral in periodes van hoge inflatie.
De Vivaldi-regering klopt zich op de borst dat de reële lonen tussen het eerste kwartaal van 2022 (Q1 2022) en het eerste kwartaal van 2023 (Q1 2023) met 2,9% zijn gestegen (cijfers van de OESO)2. Maar wat de regering niet zegt, is dat deze verhoging ons loon niet terugbrengt naar het reële niveau van 2020, en ook niet goedmaakt wat er verloren ging tijdens de rest van de periode De Croo-Dermagne. En ze verzwijgt ook dat de reële lonen opnieuw dalen in het derde kwartaal van 2023.
Straffer nog: als we de periode van de vorige regering (inclusief de periode van de minderheidsregering en regering van lopende zaken (09/12/2018 - 30/09/2020)) vergelijken met de periode van Vivaldi, dan stellen we vast dat het cumulatieve verlies aan reëel loon groter is tijdens de Vivaldi-periode (-2,62%) dan tijdens de Zweedse periode (-1,55%).
PVDA-voorzitter Raoul Hedebouw zegt over die cijfers: “De Vivaldi-regering moet echt eens stoppen met beweren dat ze de koopkracht van de werkende klasse heeft beschermd. Dat is niet de realiteit van de mensen. Met deze studie bewijzen we dat dit gevoel niet alleen in de hoofden van mensen zit, maar dat het overeenkomt met de werkelijkheid. We bewijzen dat Vivaldi niet beter is dan de Zweedse regering als het op koopkracht aankomt. Onder de Zweedse regering kreeg de werkende klasse een indexsprong te slikken en onder Vivaldi een loonblokkering. Met de PVDA roepen we op tot echte maatregelen om onze lonen eindelijk te beschermen. We moeten de automatische indexering beschermen en tegelijkertijd loonsverhogingen mogelijk maken.”
2. Inleiding
Het bilan dat de federale regering zelf opmaakt van de aflopende regeerperiode 2020-2024, klinkt bijzonder rooskleurig. Het leven mag dan misschien wel een pak duurder zijn geworden, de regering zou er naar eigen zeggen in geslaagd zijn — als een van de weinige landen in Europa – de koopkracht van de bevolking te beschermen, of volgens sommigen zelfs te versterken.
“Met ons beleid beschermen we de mensen hun portemonnee”, besluit premier Alexander De Croo tijdens zijn beleidsverklaring op 10 oktober 2023, terugkijkend op de aflopen drie jaar.3
“Deze regering versterkt de koopkracht”, maakt Vooruit-fractieleidster in de Kamer Melissa Depraetere zich diezelfde dag sterk in het federaal parlement.4
Ook PS-staatssecretaris Thomas Dermine beweert dat de koopkracht versterkt is, verwijzend naar hogere reële lonen. In debat met PVDA-volksvertegenwoordiger Nabil Boukili stelt Dermine dat “samen met Costa Rica, zijn we zelfs een van de weinige landen waar de reële lonen erop vooruit zijn gegaan”.5
Volgens toenmalig Vooruit-partijvoorzitter Conner Rousseau wordt de koopkracht in België zelfs “het best beschermd van heel Europa”.6
De studiedienst van de PVDA heeft een en ander grondig onderzocht. In deze studie laten we zien hoe de regering enkel communiceert over een (kleine) periode die haar goed uitkomt, namelijk de periode waarin de effecten van de automatische loonindexering het meest voelbaar waren. Deze keuze verhult het essentiële punt: onder de Vivaldi-regering heeft de werkende klasse koopkracht verloren. En die ontwikkeling zet zich voort.
3. Methodologie
Om de veranderingen in de reële lonen in België te berekenen, hebben we de indexcijfers van de cao-lonen gebruikt7 voor arbeiders en bedienden, elk kwartaal berekend door de FOD Werkgelegenheid. Vervolgens vergeleken we veranderingen in de indexcijfers van de cao-lonen met veranderingen in de consumentenprijsindex (CPI). Als de lonen minder snel stijgen dan de CPI, betekent dit dat onze reële lonen dalen. Omgekeerd, als de lonen sneller stijgen dan de CPI, betekent dit dat onze reële lonen stijgen.
Indexcijfers van de cao-lonen van de FOD Werkgelegenheid8
Op het einde van elk kwartaal berekent en publiceert de FOD Werkgelegenheid een indexcijfer van de cao-lonen voor arbeiders en bedienden. Voor elke “cao-eenheid” (het paritair comité of subcomité) wordt een basisloon berekend dat gelijk is aan het gemiddelde van de lonen van de verschillende functies die in die overeenkomsten werden vastgelegd. In de meeste gevallen betreft het een eenvoudig rekenkundig (m.a.w. niet gewogen) gemiddelde tussen de verschillende niveaus waarin de cao voorziet.9 Vervolgens wordt voor elke cao-eenheid een waarneming gedaan van de ontwikkeling van dat basisloon in vergelijking met het basisjaar.
De indexering is een van de componenten van deze indexcijfers, samen met de cao-verhogingen – exclusief indexering – waarover in het paritair comité werd onderhandeld (en het effect van de arbeidsduur bij de arbeiders). De indexeringsmechanismen verschillen per paritair comité. De twee indexeringsreeksen die uit die twee indexcijfers voortvloeien houden dan ook rekening met deze verschillende indexeringsmechanismen.
De indexcijfers van de cao-lonen worden aan het einde van elk kwartaal gepubliceerd. De indexering is dus de indexering die aan het einde van het kwartaal werd gemeten.
Periode
We bestudeerden twee periodes:
Periode 1: 4e kwartaal 2014 tot 4e kwartaal 2020
Periode 2: 4e kwartaal 2020 tot 3e kwartaal 2023
Methode
Basisloon periode 1 = Mediaan brutoloon van een voltijdse werknemer in 2014 = € 2.976,00 per maand, d.w.z. € 8.928,00 per kwartaal.
Basisloon periode 2 = Mediaan brutoloon van een voltijdse werknemer in 2020 = € 3.550,00 per maand, d.w.z. € 10.650,00 per kwartaal.
De verandering in de nominale lonen (NL) wordt berekend op basis van de driemaandelijkse indexcijfers van de cao-lonen (DICL).
Bijvoorbeeld, voor periode 2, NL kwartaal (T) = 10.650,00 * (DICL (T) / DICL (T0
Periode 1: T0 4e kwartaal 2014 (begin van regering-Michel)
Periode 2: T0 4e kwartaal 2020 (begin van regering-Vivaldi)
Reële lonen (RL) worden berekend aan de hand van kwartaalgemiddelden van de consumentenprijsindex (CPI).
RL kwartaal T = NL (T) * (gemiddelde van prijsindexcijfers (T0) / gemiddelde van prijsindexcijfers (T))
Voor elk kwartaal wordt het verschil tussen reële lonen (T) en reële lonen (T0) berekend.
Periode 1: De som van de verschillen voor de hele periode 2015Q1 tot 2020Q4 wordt vergeleken met RL (T0) * 24 (24 kwartalen in de periode 2015Q1 tot 2020Q4).
Periode 2: De som van de verschillen voor de hele periode 2021Q1 tot 2023Q3 wordt vergeleken met RL (T0) * 11 (11 kwartalen in de periode 2021Q1 tot 2023Q3).
4. Resultaten
Over de periode van het eerste kwartaal van 2021 tot het derde kwartaal van 2023 (Vivaldi-regering), zal een voltijdse werknemer die het mediaanloon (€ 3.350 bruto in 2020) ontvangt een cumulatief verlies van reëel loon lijden van € 3.068. Dit komt overeen met een verlies van 2,62% van de cumulatieve lonen over de elf kwartalen van de periode heen.
Ter vergelijking: over de periode van het eerste kwartaal van 2015 tot het vierde kwartaal van 2020 (Zweedse regering), zal een voltijdse werknemer met het mediaanloon (€ 2.976 bruto in 2014) een cumulatief verlies van reëel loon van € 3.315 lijden. Dit komt overeen met een verlies van 1,55% van de cumulatieve lonen over de 24 kwartalen van de periode.
Als we de periode van de Zweedse regering (inclusief de minderheidsregering en de regering van lopende zaken (09/12/2018 - 30/09/2020)) vergelijken met de Vivaldi-periode, zien we dat het cumulatieve verlies aan reële lonen groter is tijdens de Vivaldi-periode (-2,62%) dan tijdens de Zweedse periode (-1,55%).
5. Hoe verlies je zoveel koopkracht?
Automatische loonindexering is essentieel om de reële lonen van werknemers te behouden, maar is niet genoeg.
Het verlies in reële lonen wordt verklaard door:
- Het loonblokkeringsbeleid van Vivaldi.
- Het feit dat de indexering niet wordt berekend op basis van de consumentenprijsindex, maar op basis van de gezondheidsindex, waarvan bepaalde producten, zoals brandstof, zijn geweerd.
- De tijdsspanne tussen prijsstijgingen en de werkelijke indexering van lonen. Dit tijdsverschil resulteert in een verlies van reëel loon.
- De indexsprong onder de Zweedse regering.
Het beleid van loonblokkering was bijzonder hard onder Vivaldi, met marges voor maximale loonsverhogingen die vrijwel nihil waren (zie hieronder).
• 2021-2022 → 0,40% (KB 30/07/2021)
• 2023-2024 → 0,00% (KB 13/05/2023)
De langdurige loonblokkering van Vivaldi heeft veel schade berokkend omdat de tekortkomingen van de automatische loonindexering op het vlak van bescherming van de koopkracht, niet konden rechtgetrokken worden.
De tijdsspanne tussen prijsstijgingen en de werkelijke indexering van lonen, is te wijten aan een aantal factoren:
- De gezondheidsindex wordt afgevlakt doordat men niet de gezondheidsindex van de huidige maand gebruikt voor de index, maar het gemiddelde van de indexen voor die maand en de drie voorgaande maanden.
- Lonen worden niet elke maand geïndexeerd. De indexeringsmechanismen bepalen ofwel dat je moet wachten tot een spilindex wordt overschreden, ofwel dat de indexering plaatsvindt op een vaste datum, meestal één keer per jaar (meestal 1 januari of 1 juli).
De Zweedse regering paste een indexsprong toe op 1 juli 2015 en legde een extreem lage loonmarge op voor 2015-2016: 0,00% in 2015 en 0,50% in 2016. Voor 2017-2018 werd de loonmarge vastgesteld op 1,10%. Na een algemene staking in gemeenschappelijk vakbondsfront, geldt hetzelfde voor de periode 2019-2020.10
De Vivaldi-regering heeft geen indexsprong toegepast, maar een loonmarge van bijna nul opgelegd: 0,4% voor 2021-2022 en 0% voor 2023-2024.
Hieruit blijkt dat reële lonen alleen kunnen worden gehandhaafd door automatische loonindexering te combineren met loonstijgingen (exclusief indexering). Als men aan een van beide raakt, gaat het reële loon meteen naar beneden.
Loonmarges onder de Zweedse en Vivaldi-regeringen
2015 → 0,00% Wet 28/04/2015 (Zweeds)
2016 → 0,50% Wet 28/04/2015 (Zweeds)
2017-2018 → 1,10% CAO 21/03/2017 (Zweeds)
2019-2020 → 1,10% KB 19/04/2019 (Zweeds)
2021-2022 → 0,04% KB 30/07/2021 (Vivaldi)
2023-2024 → 0,00% KB 13/05/2023 (Vivaldi)
6. Historische winstmarges voor bedrijven
Het is een vaak gehoord argument bij het grootbedrijf en rechtse partijen: de loonmatiging is een economische noodzakelijkheid. “Er is nu eenmaal geen ruimte voor loonsverhogingen”, klinkt het. En loonsverhogingen toestaan zou het “concurrentievermogen van onze bedrijven alleen maar verder aantasten” en “economische zelfmoord” betekenen. Een nieuwe studie van de Nationale Bank11 doorprikt dit verhaal. Er is wel degelijk ruimte voor loonsverhogingen. De bedrijven in België boeken tot op vandaag historisch hoge winstmarges. Op basis van de macro-economische statistieken concludeert de Nationale Bank dat “de brutowinstmarges van Belgische bedrijven op lange termijn een opwaartse trend vertonen, met een aanzienlijke versnelling vanaf 2014. Ook na de daling vanaf 2022 die wordt waargenomen in de recentste statistieken blijven ze nog steeds op een zeer hoog niveau”.
De brutomarges schommeldes rond 36% in de periode 1995-2000, maar vertoont sindsdien een stijgende trend, tot ongeveer 44% in 2021. De voorbije twee jaar is de winstmarge wat gezakt, maar in historische termen is ze nog altijd relatief hoog. In de periode 2014-2021 zijn de winstmarges aanzienlijk meer gestegen in België dan in de drie grootste buurlanden Duitsland, Frankrijk en Nederland.
Een belangrijke motor voor de stijgende winstmarges, is een voortdurend verbeterende productiviteit, enerzijds, gecombineerd met loonmatiging, anderzijds. Dat zorgt, aldus de Nationale Bank, voor “een dalend aandeel van de lonen in het nationale inkomen”, m.a.w. een steeds kleiner deel van de geproduceerde rijkdom komt bij de werkende mensen terecht.
De Nationale Bank schrijft deze evolutie toe aan een expliciete politieke keuze, en verwijst in het bijzonder naar “verschillende beleidsmaatregelen om het kostenconcurrentievermogen van Belgische bedrijven te verbeteren, zowel via de loonnormen (die de reële loonstijging beperken) als via ad-hocmaatregelen in de periode na 2014, zoals de tijdelijke opschorting van de indexeringsmechanismen en de verlagingen van de door de werkgever betaalde socialezekerheidsbijdragen”.
7. Bijlagen: tabellen
Periode Zweedse regering
Kwartaal | Gemiddelde CPI/ kwartaal (2013 = 100) | Indexcijfers cao-lonen (2010 = 100) | Reëel brutoloon per kwartaal 2014Q4 = 100 | Nominaal mediaan brutoloon geïndexeerd per kwartaal12 | Reëel brutoloon per kwartaal indexcijfers cao-lonen | Verschil reëel loon | Verschil reëel loon | Reëel brutoloon per kwartaal indexcijfers cao-lonen 2014Q4 = 100 |
2014-Q4 | 100,10 | 108,95 | 100,00 | 8.928,00 | 8.928,00 | 0,00 | 0,00% | 100,00 |
2015-Q1 | 100,14 | 108,95 | 99,96 | 8.928,22 | 8.924,06 | -3,94 | -0,04% | 99,96 |
2015-Q2 | 100,86 | 108,99 | 99,29 | 8.931,50 | 8.864,19 | -63,81 | -0,71% | 99,29 |
2015-Q3 | 101,08 | 109,02 | 99,09 | 8.933,57 | 8.846,66 | -81,34 | -0,91% | 99,09 |
2015-Q4 | 101,53 | 109,02 | 98,65 | 8.933,79 | 8.807,67 | -120,33 | -1,35% | 98,65 |
2016-Q1 | 101,94 | 109,08 | 98,31 | 8.938,59 | 8.777,25 | -150,75 | -1,69% | 98,31 |
2016-Q2 | 103,01 | 109,51 | 97,68 | 8.974,05 | 8.720,53 | -207,47 | -2,32% | 97,68 |
2016-Q3 | 103,20 | 109,91 | 97,84 | 9.006,22 | 8.735,11 | -192,89 | -2,16% | 97,84 |
2016-Q4 | 103,43 | 109,94 | 97,66 | 9.009,22 | 8.718,88 | -209,12 | -2,34 % | 97,66 |
2017-Q1 | 104,62 | 110,85 | 97,34 | 9.083,32 | 8.690,59 | -237,41 | -2,66% | 97,34 |
2017-Q2 | 104,98 | 111,41 | 97,50 | 9.129,37 | 8.704,98 | -223,02 | -2,50% | 97,50 |
2017-Q3 | 105,16 | 112,17 | 98,00 | 9.192,19 | 8.749,60 | -178,40 | -2,00% | 98,00 |
2017-Q4 | 105,57 | 112,28 | 97,72 | 9.201,15 | 8.724,11 | -203,89 | -2,28% | 97,72 |
2018-Q1 | 106,22 | 113,31 | 98,01 | 9.285,56 | 8.750,55 | -177,45 | -1,99% | 98,01 |
2018-Q2 | 106,87 | 113,64 | 97,69 | 9.312,33 | 8.721,85 | -206,15 | -2,31% | 97,69 |
2018-Q3 | 107,53 | 114,20 | 97,57 | 9.357,95 | 8.711,05 | -216,95 | -2,43% | 97,57 |
2018-Q4 | 108,34 | 114,94 | 97,48 | 9.419,07 | 8.702,66 | -225,34 | -2,52% | 97,48 |
2019-Q1 | 108,51 | 116,27 | 98,44 | 9.527,42 | 8.788,44 | -139,56 | -1,56% | 98,44 |
2019-Q2 | 108,90 | 116,34 | 98,15 | 9.533,92 | 8.762,94 | -165,06 | -1,85% | 98,15 |
2019-Q3 | 108,78 | 117,31 | 99,07 | 9.612,69 | 8.845,36 | -82,64 | -0,93% | 99,07 |
2019-Q4 | 108,92 | 117,43 | 99,05 | 9.623,22 | 8.843,40 | -84,60 | -0,95% | 99,05 |
2020-Q1 | 109,64 | 118,38 | 99,19 | 9.700,75 | 8.856,10 | -71,90 | -0,81 % | 99,19 |
2020-Q2 | 109,50 | 118,64 | 99,54 | 9.721,83 | 8.886,97 | -41,03 | -0,46% | 99,54 |
2020-Q3 | 109,67 | 118,83 | 99,55 | 9.737,67 | 8.887,65 | -40,35 | -0,45% | 99,55 |
2020-Q4 | 109,53 | 119,32 | 100,09 | 9.778,05 | 8.935,91 | 7,91 | 0,09% | 100,09 |
Reëel loon | 210.956,50 | -3.315,50 | -1,55% | |||||
Behoud Reëel loon | 214.272,00 | -1,55% |
Periode Vivaldi-regering
Kwartaal | Gemiddelde CPI per kwartaal (2013 = 100) | Indexcijfers cao-lonen (2010 = 100) | Reëel brutoloon per kwartaal 2020-Q4 = 100 | Nominaal mediaan brutoloon geïndexeerd per kwartaal13 indexcijfers cao-lonen | Reëel brutoloon per kwartaal indexcijfers cao-lonen | Verschil reëel loon | Verschil reëel loon |
2020-Q4 | 109,53 | 119,32 | 100,00 | 10.650,00 | 10.650,00 | 0,00 | 0,00% |
2021-Q1 | 110,23 | 119,77 | 99,73 | 10.689,40 | 10.621,52 | -28,48 | -0,27% |
2021-Q2 | 111,08 | 120,07 | 99,22 | 10.716,36 | 10.567,14 | -82,86 | -0,78% |
2021-Q3 | 112,54 | 120,60 | 98,36 | 10.763,83 | 10.475,63 | -174,37 | -1,64% |
2021-Q4 | 115,19 | 121,60 | 96,90 | 10.853,38 | 10.320,08 | -329,92 | -3,10% |
2022-Q1 | 119,03 | 125,09 | 96,47 | 11.164,82 | 10.274,03 | -375,97 | -3,53% |
2022-Q2 | 121,05 | 126,44 | 95,88 | 11.284,76 | 10.211,10 | -438,90 | -4,12% |
2022-Q3 | 124,11 | 128,43 | 94,99 | 11.462,86 | 10.115, 98 | -534,02 | -5,01% |
2022-Q4 | 127,95 | 130,08 | 93,32 | 11.609, 88 | 9.938,49 | -711,51 | -6,68% |
2023-Q1 | 127,49 | 137,03 | 98,67 | 12.230,72 | 10.508,01 | -141,99 | -1,33% |
2023-Q2 | 127,08 | 137,21 | 99,11 | 12.246,64 | 10.555,64 | -94,36 | -0,89% |
2023-Q3 | 128,50 | 137,94 | 98,54 | 12.311,94 | 10.494,64 | -155,36 | -1,46% |
Totaal 2014-4 tot 2023-3 | Reëel loon | 114.082,25 | -3.067,75 | -2,62% | |||
Behoud Reëel loon | 117.150,00 | -2,62% |
1 Van het vierde kwartaal van 2020 tot het derde kwartaal van 2023 - laatste beschikbare cijfers
2 https://www.oecd.org/employment/oecd-job-markets-remain-tight-though-inflation-is-hitting-real-wages.htm
3 https://www.premier.be/nl/toespraak-beleidsverklaring
4 https://www.dekamer.be/doc/PCRI/pdf/55/ip264.pdf
5 https://www.rtbf.be/article/le-salaire-des-belges-a-t-il-reellement-augmente-sous-cette-legislature-11270947
6 https://www.demorgen.be/nieuws/vooruit-voorzitter-conner-rousseau-men-hoort-het-misschien-niet-graag-op-links-maar-bart-de-wever-houdt-zijn-woord-en-maakt-compromissen~bb2d6f19/
7 Cao-lonen zijn lonen die onder een collectieve arbeidsovereenkomst vallen. Het gaat over de overgrote meerderheid (meer dan 90%) van de lonen in België.
8 https://www.ccecrb.fgov.be/dpics/fichiers/2020-11-03-10-11-21_doc190020nl.pdf
9 Met andere woorden, de verschillende functies en de verschillende niveaus binnen het barema
10 In eerste schattingen was de marge vastgesteld op 0,8%. Na de algemene staking van 13 februari en aan de vooravond van de verkiezingen in juni 2019 durfde de regering het niet aan om een lagere marge voor te stellen dan in de vorige periode. De marge werd uiteindelijk vastgesteld op 1,1%.
11 https://www.nbb.be/nl/artikels/de-evolutie-van-de-winstmarges-van-bedrijven-en-inflatie-0
12 Mediaan nominaal loon in 2020: € 3.550 / maand
13 Mediaan nominaal loon in 2014: € 2.976 / maand