Op 67 jaar is elk beroep te zwaar : waarom we het wetvoorstel over zware beroepen moeten tegenhouden
Het dossier van de zware beroepen hangt als een zwaard van Damocles boven het hoofd van de regering.
De sociale partners gooiden de handdoek in de ring. De ministers van Werk en Pensioenen stelden zopas twee bemiddelaars aan: Etienne de Gallataÿ en Paul Soete, een bankier en een CEO. Die keuze alleen al zegt genoeg over de hoop die de regering nog heeft om het dossier te ontmijnen in de Nationale Arbeidsraad. De regering speelt met vuur, want de discussie is uiterst gevoelig in grote en zware sectoren, waar duizenden werknemers verwachten dat ze erkend worden als zwaar beroep. Kim De Witte, pensioenspecialist van de PVDA en auteur van De Grote Pensioenroof, analyseert de impasse en geeft zijn voorstel om eruit te geraken.
Op maandag 19 mei 2014, zes dagen voor de verkiezingen van 25 mei, zat ik op een kopstukkendebat met Patrick Dewael (OpenVld), Wouter Beke (CD&V), Steven Vandeput (N-VA) en Peter Vanvelthoven (Sp.a). Een oubollige herensociëteit, zo leek het wel. Daar zat ik met een klein hartje, als youngster tussen vier ervaren rotten. Een bomvolle zaal. Als grote onderwerp lag het pensioen op tafel.
Pascal had me een paar dagen eerder aangemoedigd. Ik was hem tegengekomen op de markt. Pascal was een goeie vriend. We hingen samen rond in de cités van Waterschei, Winterslag en Zwartberg. Hij was een genie in het opknappen van oude brommers. Dagen, weken, kon hij daarmee bezig zijn. Ik zat daar dan vaak bij en mocht af en toe een van mijn twee linkerhanden toesteken. Op zijn achttiende is Pascal bij Ford gaan werken. Tien jaar later had hij bloedkanker, zoals veel van zijn collega’s. Als jongemannen waren ze in de paint begonnen, waar ze spuitcabines met giftige producten moesten proper maken. Iedereen kreeg een gasmasker, maar in de hitte was het moeilijk dat altijd op te houden. “Alles geven Kim, gij zit daar voor ons!” had Pascal gezegd toen ik hem vertelde over het debat. Vergeleken met het gevecht dat Pascal moest leveren, was mijn debat maar klein bier.
Patrick Dewael stak meteen van wal met een attaque tegen Steven Vandeput: “Het plan van de N-VA pakt de Vlaming iedere maand 275 euro pensioen af!”, aldus Dewael. “Waar staat dat?” antwoordde Vandeput gepikeerd. Dewael antwoordde niet meteen. Even hing er een stilte. “Waar staat dat in ons programma?” glimlachte Vandeput zelfverzekerd. Dewael zat met de mond vol tanden en dat gebeurt maar zelden. Wouter Beke schoot hem ter hulp maar ook hij botste op een “Waar staat dat?”
De woordenwisseling gaf me een duw in de rug: “Dat is mijn dossier,” flitste door mijn hoofd. Ik nam over en legde uit dat de N-Va in haar ‘Plan V’ een pensioenmalus wilde invoeren: een sanctie voor ieder die niet actief blijft tot 65 jaar. Voor elk jaar dat je vroeger stopt, zou de partij vijf procent aftrekken van je opgebouwde pensioenrechten. Wie op zijn 60ste met vervroegd pensioen zou gaan, verliest dan 5 x 5 procent van zijn pensioenrechten: een kwart. Voor het modale pensioen kwam dat inderdaad neer op 275 euro per maand minder. Nu wist Vandeput even niet wat zeggen. Commotie in de zaal.
De pensioenmalus als dusdanig werd niet ingevoerd. Maar het pensioenverlies werd wel doorgevoerd, via tal van andere maatregelen. Wie langer werkt verliest pensioen, door de afschaffing van de pensioenbonus. Deze bonus was gelijk aan 180 euro per maand voor wie actief bleef tot 65 jaar. Een maatregel afgedwongen tijdens het Generatiepact, om de vele lage pensioentjes in ons land op te trekken. De regering Di Rupo had de bonus al in twee gekapt, de regering Michel heeft ze volledig afgeschaft. Geen wortel meer, alleen nog stokken om mensen langer te doen werken. Wie vroeger stopt met werken verliest pensioen, door de inperking van de gelijkstellingen voor landingsbanen en voor brugpensioen (SWT). En wie een zwaar beroep uitoefent verliest pensioen, door de nieuwe regeling die de regering wil opleggen. Daar gaan we in deze tekst verder op in.
Ik herinner het me nog alsof het gisteren was: in datzelfde kopstukkendebat bevestigden alle partijen dat ze de wettelijke pensioenleeftijd zouden handhaven op 65 jaar. Elke partij had dat ook met zoveel woorden in haar programma gezet: er komt geen verhoging van de pensioenleeftijd.
Alles is leugen en schijn. Met de heilige overtuiging waarmee ze kort tevoren, in de weken voor de verkiezingen, het tegenovergestelde beweerden, gingen de excellenties, eens ze minister waren, te pas en te onpas de mantra herhalen: “We weten dat we met z’n allen langer moeten werken, daarom verhogen we de pensioenleeftijd naar 67 jaar.” Met andere woorden: hierover gaan we nu niet meer praten, de zaak is uitgemaakt, geen debat meer nodig, de verkiezingen zijn gedaan.
De reacties op die aankondiging waren heftig. Een grote betoging van 120.000 mensen op 6 november 2014, een golf van stakingen, een algemene publieke verontwaardiging. De sussende taal volgde snel. “Slechts één op tien zal moeten werken tot 67”, zei Pensioenminister Daniel Bacquelaine aan iedereen die het horen wildei. Er zouden brede uitzonderingen komen, onder meer voor de zware beroepen. De lijst zou veel breder worden dan vandaag, want slechts één op tien zou moeten werken tot 67 jaar. Het protest ging liggen en de verwachtingen rond de zware beroepen stegen.
Van rechten naar ‘gunstregimes’
Er zijn altijd al specifieke pensioenstelsels geweest voor zware beroepen, zowel in de private als de publieke sector. In de private sector is dat het brugpensioen (SWT) ‘zwaar beroep’. De reden voor dit stelsel is simpel: het gelijkheidsbeginsel. Het gelijkheidsbeginsel gebiedt gelijke gevallen gelijk te behandelen én ongelijke gevallen ongelijk. Welnu, wij zijn niet gelijk voor de dood. Volgens recent Frans onderzoek ligt de levensverwachting van een Franse arbeider tot 13 jaar lager dan die van een hoger kaderlidii. Vroeger werden de verschillen kleiner. Vandaag groeien ze nu opnieuw, want bovenaan de sociale ladder blijft de levensverwachting stijgen, terwijl ze onderaan daalt of gelijk blijftiii. De oorzaak van die verschillen hebben voornamelijk te maken met leefomstandigheden, voeding en werk.
Wie vroeger sterft heeft ook recht op vroeger pensioen. Anders pak je het recht op rust en vrijheid in behoorlijke gezondheid aan het einde van het leven voor een deel van de werkende bevolking af. En dat is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Tot voor kort heerste daar een consensus over. Maar de regering-Michel is deze regeling plots een ‘gunstregime’ gaan noemen. Zij wil ervan af. Het brugpensioen (SWT) volledig schrappen. Zij wil ook de notie ‘zwaar beroep’ schrappen en vervangen door de notie ‘zwaar werk’. Het woord ‘beroep’ slaat op een groep van mensen, het woord ‘werk’ niet meer. Dat komt de regering beter uit: ieder apart.
Van zwaar beroep naar ‘zwaar werk’
Wat is zwaar werk? De Nationale Pensioencommissie moest zich daarover buigen, maar met twee gebonden handen op de rug. Want vooraf, zonder rekening te houden met de realiteit van mensen die effectief een zwaar beroep uitoefenen, besliste de regering dat: 1° geen enkel pensioen nog voor zestig jaar zou kunnen beginnen en 2° iedereen minstens veertig gewerkte jaren moet kunnen voorleggen om op zestig te mogen stoppen. Het brugpensioen (SWT) ‘zwaar beroep’ was toegankelijk vanaf 58 jaar na 35 gewerkte jaren (of 33 jaar, waaronder 20 jaar nachtarbeid). De leeftijd voor de zware beroepen werd dus verhoogd met twee jaar en de loopvoorwaarde verstrengd met vijf tot zeven jaar.
Laten we dat eens concreet maken. Net voor de zomer kreeg ik een mailtje van Bianca. Zij studeerde voor kapster. Na haar studies was ze één jaar werkloos. Nadien bleef ze nog twee jaar thuis om te bevallen van Lucas en Simon. Op haar 24ste begon ze te werken in een kapsalon. Dat deed ze zestien jaar lang. Toen verloor ze haar job aan een jongere en goedkopere kracht. Bianca ging in de sector van de dienstencheques werken als schoonmaakster en huishoudhulp. “In het begin vond ik dat fantastisch”, schrijft ze. “Poetsen en koken zijn hobby’s voor mij. Maar stilaan werd het zwaar. Klanten verwachten dat hun huis van kop tot teen perfect proper is als ik er na vier uur vertrek. Maar dat is onmogelijk, hé. De werkgever tempert die verwachtingen niet en zelf wil je ook geen klant verliezen. Dan werk je hard door: ramen zemen, schuren, stofzuigen, met emmers sleuren, meubels verplaatsen…”. Bianca is nu 55 jaar. Haar onderrug kraakt telkens ze zich bukt, haar gewrichten zijn overbelast door de vele trappen en het uitwringen van dweilen. Cortisonespuitjes doen de pijn verdwijnen, maar zijn ook weer snel uitgewerkt.
Bianca doet haar werk graag. Ze hoopt het vol te houden tot haar 60ste, maar dat is zonder de regering Michel gerekend. Om op 60 met pensioen te mogen gaan, moet je 40 jaar gewerkt hebben. Dat dicteert het voorontwerp van wet over de zware beroepen. Op haar zestigste komt Bianca aan 36 jaar, waarvan 20 jaar in de schoonmaak. Als die 20 jaar worden beschouwd als zwaar werk, nl. belastende arbeidsomstandigheden, dan zal volgens het huidige voorontwerp van wet elk jaar voor 1,05 jaar meetellen. Twintig jaar maal 1,05 is gelijk aan 21 jaar. Bianca krijgt dus één jaartje bij op haar loopbaanteller. Bijgevolg heeft ze geen 36 maar 37 jaar gewerkt. Maar dat is nog altijd drie jaar te weinig om met pensioen te mogen. Bianca zal op haar tanden moeten bijten tot 63 jaar, want dan komt ze pas aan haar 40 gewerkte jaren. “Dat lijkt mij ondoenbaar”, antwoordt Bianca wanneer ik haar de situatie uitleg. “Als ik nog acht jaar moet travakken, dan slijt ik de rest van mijn dagen in een rolstoel.”
190.000 werknemers, vooral vrouwen, werken in de schoonmaak. In deze sector woedt een scherpe concurrentiestrijd. Klanten kiezen simpelweg voor de laagste prijs en daarom zetten schoonmaakbedrijven volop in op productiviteit. Het aantal binnen het uur te poetsen vierkante meter gaat naar omhoog, de werkdruk stijgt constant. Dat gebeurt ook in de zorg, in de voeding, de dienstensector, de maakindustrie. Overal is het ‘meer-doen-met-minder-mensen’. De belasting is niet alleen fysiek, maar ook – en vaak vooral – mentaal van aard. Maar de mentale of emotionele belasting mag geen autonoom criterium zijn volgens de regering. Dat heeft met centen te maken, niet met argumenten.
Van ‘objectieve criteria’ naar ‘criteria die de uitgaven moeten beperken’
De werkgevers wilden initieel alleen nachtarbeid als zwaar werk erkennen. “Hard labeur, dat bestaat niet meer,” zei een hooggeplaatste bron aan werkgeverszijde.iv Er zijn geen zware beroepen volgens de werkgevers, alleen zwakke lichamen. Zij wilden een individuele beoordeling door een commissie die geval per geval beslist of iemand voldoende versleten is om vroeger met pensioen te mogen gaan. Zo’n individuele beoordeling door een specifieke commissie zal er komen voor de zelfstandigen, aldus het huidige voorontwerp van wet.
Voor werknemers en ambtenaren komen er ‘objectieve criteria’. Als je objectieve criteria hanteert dan kan je toch niet naast de epidemie van burn-outs die de huidige arbeidsmarkt teistert, aldus Hans De Witte, professor arbeidspsychologie aan de KU Leuven. “Onderzoek toont aan dat werkdruk en emotionele belasting de twee factoren zijn die werknemers aanduiden als het meest belastend”v. De professor kan in de verste verte niet begrijpen waarom mentale of emotionele belasting geen autonoom criterium zou zijn. Het zou volgens het voorontwerp van wet enkel verzwarend kunnen werken, samen met één van de andere drie criteria (nacht- of ploegenarbeid, fysieke belasting en veiligheidsrisico’s).
Ook de Raad van State stelt ernstige vragen over het feit dat mentale of emotionele belasting geen autonoom criterium mag zijn. Er wordt hier een verschil in behandeling ingevoerd tussen dezelfde mentale of emotionele belasting die voor de ene beroepsactiviteit wel meetelt, maar voor de andere niet, enkel en alleen omdat er in het eerste geval nog andere factoren zijn die het beroep verzwaren. De Raad van State vraagt zich af hoe dat verschil kan worden verantwoordvi.
De Raad van State is bovendien vernietigend over het feit dat de regering met een gesloten enveloppe werkt voor de discussie rond de zware beroepen. “Op die wijze wordt de toepassing van een objectief criterium (het vaststellen van de zwaarte van een functie of beroepsactiviteit) en een financieel criterium (het beperken van de daartoe vereiste financiële middelen) gecombineerd, hetgeen aanleiding kan geven tot situaties die moeilijk te verantwoorden vallen in het licht van het gelijkheidsbeginsel. Zo is het mogelijk dat een functie of beroepsactiviteit die objectief als zwaar wordt gekwalificeerd niet officieel wordt erkend als zijnde zwaar omwille van de financiële beperkingen.” Hoe kan zoiets redelijkerwijze worden verantwoordvii?
Tot slot stelt de Raad van State zich de vraag waarom de coëfficiënt waarmee zware beroepsjaren vermenigvuldigd worden maximaal gelijk is aan 1,15. Er zijn vier criteria. Per criterium telt een jaar 5 procent extra mee. Maar wie een beroep uitoefent dat aan de vier criteria beantwoordt, mag toch slechts maximum 15 procent in rekening brengen. Waar zit de logica?
De Raad van State stelt terechte vragen. De antwoorden zijn niet juridisch maar wel politiek van aard. De regering wil via de hervorming van de zware beroepen vooral besparen op de uitgaven. Dat geldt voor de private en nog veel meer voor de publieke sector. Wie uiteindelijk erkend wordt als zwaar beroep zal nog steeds een pak pensioen verliezen.
Van ‘evenveel’ naar ‘minder pensioen’ voor wie een zwaar beroep uitoefent
“De trein van de desinformatie, het heeft mij ook wel verbaasd hoe snel die vertrokken is. Als men zegt aan de mensen die in het onderwijs staan: ‘Ze gaan uw pensioenen verlagen’ – Maar we gaan géén enkel pensioen verlagen! Geen enkel! Hoe is het mogelijk dat men zoiets durft vertellen?! – Ja, dat dan mensen die zoiets op infovergaderingen te horen krijgen, morgen zeggen: ‘We leggen de boel plat,’ daar kan ik dan nog begrip voor opbrengen.”viii Het zijn de woorden van N-VA voorzitter Bart De Wever, in zijn onnavolgbare stijl voor de televisiecamera’s.
Zijn partijgenoot, Kamervoorzitter Siegfried Bracke, hanteert dezelfde aanpak. Toen ik met de studiedienst van de PVDA cijfers bekendmaakte over de pensioenkloof tussen België en zijn buurlanden, en een journalist van Het Laatste Nieuws daar aandacht aan besteedde, kreeg die meteen een tweet van Siegfried Bracke op haar bord: “Heel erg: HLN voert PVDA-prof op om onder mom van deskundigheid mensen te misleiden. Cijfers kloppen, maar de rest is onzin. Jammer @jshln.”
Voor wie niet op het kwebbelnet van twitter is aangesloten, even verduidelijken: HLN staat voor Het Laatste Nieuws en @jshln is het persoonlijke twitteradres van de journalist. Het gebeurt niet elke dag dat journalisten tweets krijgen van de Kamervoorzitter. Gebeurt dat toch, dan is dat op zich al behoorlijk intimiderend. Maar bij deze tweet is de boodschap helemaal niet mis te verstaan. In feite zegt Bracke: ook al zijn de cijfers van De Witte juist, u kan hem beter niet meer aan het woord laten, want hij is ook lid van de PVDA en dat is “heel erg”. De weinig subtiele manier waarop Bracke en vrienden journalisten onder druk zetten, is niet nieuw. Vlaanderen wordt er niet vriendelijker mee, en het debat niet democratischer.
Na de boze tweet van de Kamervoorzitter ontspint zich een twitterdiscussie tussen hem en mij. Volg even mee:
- Ik: “#begov verplicht mensen langer te werken voor minder wettelijk pensioen. Wat lost dat op?#
- Siegfried Bracke: “Heel typerend: al van in jouw eerste zin zit je fout. We gaan NIET langer werken voor minder pensioen.”
- Ik: “Ah nee? Opheffing pensioenbonus, inperking gelijkstellingen, afschaffing gezinspensioen, verlaging ambtenarenpensioen.”
- Siegfried Bracke: “Klopt niet. Zo wordt bvb. geen enkel ambtenarenpensioen verlaagd. Geen enkel. #casuffit”
- Ik: “Er staan in het regeerakkoord 4 maatregelen die de ambtenarenpensioenen verlagen. Pleit @de_NVA nu voor de intrekking ervan?”
Het loopje dat Siegfried Bracke hier neemt de waarheid is zo snel dat zelfs Lucky Luke, die sneller schiet dan zijn schaduw, er een puntje aan kan zuigen. En wanneer we concrete gegevens presenteren, dan zwijgt Bracke. Zo gaat het al zolang de regering-Michel (Michel-De Wever) bestaat: telkens het middenveld en de vakbonden maatregelen aanklagen, beweert de regering dat ze erop los fantaseren. Maar enige tijd later worden die maatregelen wel degelijk doorgevoerd. Beste meneer De Wever en meneer Bracke, al loopt de leugen nog zo snel de waarheid achterhaalt haar wel!
Want de regering heeft intussen al een voorontwerp van wet over de zware beroepen in derde lezing goedgekeurd op de ministerraad. Daarmee worden ook de zogenaamde “gunstregimes” in de overheidsdiensten afgebouwd. Onder het mom van opkuis van onverantwoorde privileges – die er zijn voor ministers, provinciegouverneurs, magistraten, diplomaten, parlementairen – schrapt de regering alle schikkingen voor de zware beroepen bij de openbare diensten.
De ACOD, de vakbondscentrale van de overheidsdiensten van het ABVV, berekende dat brandweerlui, cipiers, leerkrachten, politiemensen en treinpersoneel allemaal tot vijf jaar langer zullen moeten werken voor een lager pensioen. De berekeningen werden door het kabinet van de Pensioenminister niet betwist, zo meldt de journalist van Le Soir. Die krant plaatste het artikel op haar voorpagina. Enkele voorbeelden:
Gérald is al tien jaar postbode. Hij is altijd vastbenoemd geweest. Hij zal na een volledige loopbaan 11,14 procent minder pensioen trekken door het nieuwe stelsel.
Marc is al veertien jaar beroepsmilitair. Hij verliest door het nieuwe stelsel na een volledige loopbaan 10,99 procent pensioengeld.ix
Camille geeft zeven jaar les in het lager onderwijs. Een volledige loopbaan in het nieuwe stelsel zal voor haar, vergeleken met het oude stelsel, 8,31 procent minder pensioenuitkering opleveren.x
Ook in de private sector zullen mensen met een zwaar beroep een deel van hun pensioen verliezen. Laten we opnieuw het voorbeeld nemen van Bianca hierboven. In de huidige wetgeving gaat Bianca met brugpensioen (SWT) ‘zwaar beroep’. Zij blijft in brugpensioen tot aan de wettelijke pensioenleeftijd. Tijdens dit brugpensioen bouwt zij verder wettelijke pensioenrechten op. In de nieuwe situatie zal Bianca niet meer met brugpensioen gaan. Zij gaat meteen op pensioen en bouwt geen verdere pensioenrechten op. Voor een periode van vijf jaar – iemand die stopt op 60 – bedraagt het verlies 125 euro pensioen per maand. Het gemiddeld pensioen voor werknemers ligt rond de 1.250 euro per maand. 125 euro minder is gelijk aan 10 procent, een heel verschil.
In het voorontwerp van wet is sprake van een complementaire vergoeding voor het pensioenverlies van werknemers, zelfstandigen en ambtenaren met een zwaar beroep. Het complement moet het pensioenverlies tot aan de vervroegde pensioenleeftijd dekken. Een werknemer uit de private sector met een zwaar beroep die op 60 met pensioen gaat, zou dus nog tot 63 wettelijk pensioen opbouwen, het jaar van de vervroegde pensioenleeftijd. Maar voor de periode tussen de vervroegde pensioenleeftijd van 63 jaar en – in de toekomst – de wettelijke pensioenleeftijd van 67 jaar wordt geen pensioen meer opgebouwd. Dat is vergeleken met de situatie van brugpensioen vandaag nog steeds een verlies van vier jaar of ongeveer 100 euro pensioen per maand. Ook in de publieke sector is het complement een pak minder dan het effectieve pensioenverlies vergeleken met de situatie van vandaag. De globale hervorming van de zware beroepen – de afschaffing van het brugpensioen ‘zwaar beroep’ in de private sector en de afschaffing van de specifieke tantièmes in de publieke sector – is dan ook een stevige besparing voor de regering.
Eerst ‘plan 65-60-55’ en dan een eerlijke discussie over de zware beroepen
De benadering van de regering in het dossier rond de zware beroepen staat helemaal haaks op de realiteit in de wereld van de arbeid. Het eerste probleem is de wettelijke pensioenleeftijd van 67 jaar en de strenge voorwaarden om vroeger te mogen stoppen. Wie geen 42 gewerkte jaren op zijn teller heeft staan – en dat is nog altijd de situatie voor de meerderheid van de vrouwen – mag niet vroeger stoppen en moet dus doorwerken tot 67 jaar. Maar op 67 jaar is zowat elk beroep te zwaar.
De gezonde levensverwachting – dit is de leeftijd waarop wij gemiddeld gezond blijven – ligt in België op 64 jaar. Die leeftijd is de laatste tien jaar niet verbeterd, integendeel. Het aantal gezonde levensjaren is gedaald. Dat heeft onder meer te maken met de emotionele en mentale belasting op het werk, criterium dat de regering nu net wil weren.
De levensverwachting in goede gezondheid in ons land ligt lager dan in andere Europese landen, omdat de productiviteit van arbeid bij ons hoger is. Die hoge productiviteit heeft een opbrengst en een kost. De opbrengst méér produceren op minder tijd. De kost is sneller versleten zijn aan het einde van je leven. Als wij nu allemaal langer werken voor minder pensioen, zijn het alleen de aandeelhouders die van de opbrengsten profiteren.
We hebben een andere benadering nodig. Een systeem waarbij de pensioenleeftijd, de vervroegde pensioenleeftijd en de landingsbanen vertrekken van de fysieke en mentale realiteit van de miljoenen arbeiders en bedienden in ons land, niet van de besparingslogica van de regering.
Een van de belangrijkste argumenten om iedereen langer te laten werken is dat we langer leven. Maar leeft de mens nu zoveel langer dan 200 jaar geleden? Neen! De bevolking wordt ouder, maar niet de mens. De levensverwachting is een gemiddelde. Dat gemiddelde is beginnen stijgen sinds 1840. Er zijn nu meer mensen die oud worden. Maar als mens zijn wij niet veranderd op zo’n korte tijd. Professor Patrick Deboosere, demograaf aan de VUB, formuleert het als volgt: “Men laat het graag voorkomen dat we almaar langer leven en dus maar wat langer moeten werken. Maar we leven niet zoveel langer dan vroeger. Er zijn nu gewoon meer mensen die een volledig leven leiden, omdat er minder mensen voortijdig sterven (door ziekte, arbeidsongeval, ontbering). Negen op de tien mensen worden vandaag zestig jaar. Maar aan het verouderingsproces is niets veranderd. Genetisch zijn wij exact dezelfde mens gebleven. Voor genetische veranderingen is veel meer tijd nodig. Mettertijd, door het gebruik, komt er dus nog steeds evenveel sleet op onze zintuigen, organen en gewrichten. Het is niet zo dat dé mens nu plots veel langer leeft. De bevolking is ouder geworden, maar niet de mens.”
Daarom ligt volgens Deboosere de pensioenleeftijd van oudsher tussen de 60 en de 65 jaar: “Dat 60 en 65 jaar zomaar toevallig gekozen leeftijden zouden zijn, is niet waar. Zij komen overeen met de leeftijden waarop de meeste mensen niet meer de capaciteit hebben om normaal te functioneren met dezelfde intensiteit als jongere mensen. Veertig procent van de 65-jarigen heeft gezondheidsproblemen en tien procent van de mensen is op die leeftijd al overleden, zelfs vandaag nog. Nee, het is niet zo dat mensen vandaag makkelijk vijf jaar langer zouden kunnen werken.”xi
Dat de gemiddelde levensduur stijgt, zegt bovendien nog niets over de kwaliteit van de extra jaren. Wanneer “langer leven” vooral neerkomt op “langer in leven houden” van oude en zieke mensen die de gemiddelde levensverwachting doen stijgen, dan is de uitroep “langer leven = langer werken” opeens veel minder logisch dan ze lijkt.
Ja, meer mensen leven vandaag een volledig leven. Gemiddeld worden we nu 80 jaar. Ja, daardoor zullen de pensioenen meer kosten. Neen, dat is niet onbetaalbaar. Volgens de voorspellingen van de Studiecommissie voor de Vergrijzing, onderdeel van het Planbureau, zullen de pensioenen 14,7 procent van ons bbp kosten zonder de pensioenleeftijd te verhogen naar 67 jaar, zonder de pensioenbonus af te schaffen, zonder het vervroegd pensioen strenger te maken, zonder het brugpensioen af te schaffen en zonder de zware beroepen te hervormen.xii
De gepensioneerden in ons land zijn met 20 procent: 2,2 miljoen op 11 miljoen inwoners. Dat is hetzelfde aandeel in de meeste geïndustrialiseerde landen. Zij krijgen nu iets meer dan 10 procent van de welvaartstaart die wij elk jaar allemaal samen bakken (uitgaven voor de pensioenen in percentage van het bbp zijn volgens de Studiecommissie voor de Vergrijzing gelijk aan 10,5 procent). In Frankrijk, Oostenrijk, Portugal en Italië krijgen de gepensioneerden 14 tot 15 procent van het bbp. In Denemarken krijgen ze 13 procent van het bbp, in Zweden 12,5 procent. In al die landen liggen de pensioenen dan ook een pak hoger dan hier. België heeft de laagste pensioenen in vergelijking met haar buurlanden. Een werknemer die exact even lang werkt en exact evenveel verdient, heeft in België tot 40 procent minder pensioen!
Tegen 2060 zouden wij in België 14,7 procent aan de pensioenen uitgeven, zonder al de maatregelen van de regering Michel. Is dat onbetaalbaar? Neen! Want landen als Frankrijk, Oostenrijk en Portugal geven dat vandaag al. Portugal is nieuwe groeiwonder volgens de Europese Commissie. Welnu, zij investeert 15 procent van haar bbp in de pensioenen. Oostenrijk spendeert 14 procent. Zij zetten in op koopkracht van hun gepensioneerden. Dat stimuleert de economie van die landen. Het staat tegenover een taxshift die aandeelhouders meer koopkracht geeft. Geld dat vaak niet gespendeerd of geherinvesteerd wordt in ons land.
Volgens het Planbureau lopen de fiscale en sociale vrijstellingen voor bedrijven in ons land op tot 16,02 miljard euro in 2018xiii. Dat is vier procent van ons bbp. Een deel van die cadeaus zorgen voor jobs, een deel ook niet. Volgens een studie aan de KU Leuven bedraagt de grote fiscale fraude in ons land 9 tot 36 miljard euro. Dat is 2 tot 8 procent van het bbp. Ook daar valt nog heel wat geld te rapen, mits een doortastende aanpak. Geld dat we kunnen investeren in de sociale leefbaarheid van onze pensioenen.
Een pensioenstelstel dat vertrekt van de sociale leefbaarheid bouwt verder op drie hoekstenen.
- Ten eerste: iedereen de mogelijkheid geven om vanaf 55 jaar in een landingsbaan te stappen. Daarmee kan je dan vier vijfde of halftijds gaan werken, zodat je fysiek en mentaal kan recupereren. Dit systeem bestond, maar werd deze zomer door de regering getorpedeerd.
- Ten tweede: het recht op vervroegd pensioen vanaf 60 jaar mogelijk laten. Zoals professor Deboosere hierboven aanhaalt: “Vele mensen zijn opgewerkt op de leeftijd van 60 jaar.” Als we iedereen een recht op rust en vrijheid willen geven aan het einde van zijn of haar leven, dan moet de vervroegde pensioenleeftijd op 60 blijven staan. De vervroegde pensioenleeftijd werd nu opgetrokken naar 63 jaar en de voorwaarde om op die leeftijd te mogen gaan werd veel strenger gemaakt (42 gewerkte jaren). Een meerderheid van de vrouwen komt niet aan die strenge voorwaarde, omdat ze huis- en zorgarbeid verrichten voor jonge kinderen of zieke ouders. Die arbeid telt vaak niet mee. Daardoor moeten zij tot 64, 65, 66 of 67 blijven werken. Dat is onaanvaardbaar voor een sociale welvaartsstaat.
- Ten derde: de wettelijke pensioenleeftijd terugbrengen naar 65 jaar. In Canada zijn de vakbonden en het middenveld blijven mobiliseren tegen de verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar. Totdat de regering Trudeau de leeftijd heeft teruggedraaid naar 65 jaar. “We hebben niets opgelost met die 67 jaar”, zei premier Trudeau. “We hebben geen werkbaar werk voor ouderen gecreëerd, geen gezondere mensen en geen extra jobs. Het was een simplistische maatregel die heel veel mensen in de miserie stortte”. Weg ermee!
In dat systeem, met deze drie hoekstenen, kan er dan een eerlijke discussie zijn over de zware beroepen. Bijvoorbeeld voor wie op zijn 16de is beginnen werken in de bouw, voor wie 20 jaar nachtarbeid heeft gedaan of voor wie dagelijks met zware mentale of emotionele drama’s werd geconfronteerd. Voor een aantal gevallen moet het brugpensioen vanaf 58 jaar blijven open staan. Want neen, niet iedereen wordt vandaag 80 jaar. Eén op zes is dood op 70 jaar, één op drie op 75 jaar en één op twee op 80 jaar. Dat gaat dan over de levensverwachting van mensen die vandaag geboren worden. Wie 60 jaar geleden geboren werd, heeft een lagere levensverwachting. Ook wie minder lang leeft en minder lang in goede gezondheid verkeert, heeft recht op rust en vrijheid aan het einde van zijn of haar leven.
Ja, het kan!
Op 28 oktober 2017 zei de regering dat ze nog vóór einde van het jaar een kaderwet rond het puntenpensioen wilde invoeren. De vakbonden zijn toen met hun twee voeten op de rem gaan staan, omdat dit systeem iedereen langer doet werken voor minder pensioen. Op 19 december 2017, de dag van de eerste grote Pensioenmars in Brussel, verklaarde de minister van Pensioenen al dat hij pas in de lente een tekst rond het puntenpensioen ging voorleggen, omdat hij voelde dat er zoveel protest was. Op 27 mei 2018, tien dagen na de tweede grote Pensioenmars in Brussel, zei de regering dat het wellicht niet haalbaar zal zijn om het puntenpensioen nog door te voeren. Dat is een concrete overwinning van de vakbonden, het middenveld en vele duizenden mensen die zich mobiliseerden voor het recht op pensioen. Dat moet ons hoop en kracht geven. Democratie is meer dan om de vijf jaar een bolletje kleuren. Het is ook deelnemen aan het maatschappelijk debat, je stem laten horen over kwesties die ons allen aanbelangen. De wettelijke pensioenleeftijd van 67 jaar is een foute maatregel. Zij is ingevoerd via verkiezingsbedrog. Zij staat haaks op de sociale welvaartsstaat, want elk beroep is te zwaar om te werken tot 67 jaar. Als we op die nagel blijven kloppen en het alternatieve plan van 65-60-55 blijven verdedigen, dan kunnen we het recht op rust en vrijheid aan het einde van ieders leven terugwinnen.
i D. Bacquelaine in HLN en Het Nieuwsblad, 3 november 2014.
ii N. Blanpain, “L’espérance de vie par niveau de vie : chez les hommes, 13 ans d’écart entre les plus aisés et les plus modestes”, Insee n° 1687, februari 2018.
iii Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV), Centre d’Etudes socioéconomiques de la Santé van de Université Catholique de Louvain en Steunpunt Demografie van de VUB, Tackling Health Inequalities in Belgium, Studie uitgevoerd voor de Programmatorische Federale Overheidsdienst Federaal Wetenschapsbeleid, 2010, 47 p.
iv “‘Enkel nachtarbeid is zwaar beroep”’, Het Nieuwsblad, 13 juli 2017.
v Geciteerd in Christof Vanschoubroek, ‘Onderwijs vreest voor vervroegd pensioen’, De Standaard, 26 januari 2018.
vi RvS, Afdeling wetgeving, Advies 64.111/1-4 van 10 oktober 2018, p. 6.
vii RvS, Afdeling wetgeving, Advies 64.111/1-4 van 10 oktober 2018, p. 8.
viii Terzake op Eén, 14 november 2014.
ix ‘Métiers pénibles: partir plus tôt mais gagner moins à la fin’, Le Soir, 7 februari 2018.
x Ibidem.
xi P. Deboosere in debat met G. Peersman op Kanaal Z, 2 juli 2015. Te bekijken op http://kanaalz.knack.be/talk/pensioenkost-blijft-systematisch-onderschat/video-normal-584225.html.
xii Zie rapport van de Studiecommissie voor de Vergrijzing van 2014, dit is net voor al de maatregelen die de regering Michel-DeWever invoerde rond de pensioenen.
xiii Federaal Planbureau en Instituut Nationale Rekeningen, Economische vooruitzichten 2017-2018, september 2017.