Factcheck: de kloof tussen hoge en lage inkomens groeit wel
Het Laatste Nieuws concludeerde na een factcheck dat de stelling van PVDA-voorzitter Peter Mertens dat de inkomenskloof in België groeit, "eerder onwaar" is. Nochtans zijn er aanwijzingen genoeg dat de welvaart in ons land steeds ongelijker verdeeld wordt.
Naar aanleiding van een interview in De Ochtend voerde Het Laatste Nieuws een factcheck uit op een uitspraak van Peter Mertens, die daarin had gezegd. “Het kan niet zijn dat in een rijk land als het onze de tegenstelling tussen topverdieners en mensen die voor een armoedeloon werken, steeds maar groter wordt”. HLN besloot dat de uitspraak onvoldoende gefundeerd en dus “eerder onwaar” is. De krant baseerde zich op een gebrek aan exacte cijfers, op de stabiliteit van de GINI-coëfficiënt en van de inkomenskwintielverhouding S80/S20. Er zijn nochtans wél genoeg aanwijzingen dat de welvaartscreatie in ons land steeds ongelijker verdeeld wordt. De kloof tussen de koopkracht van de lage en de hoge inkomens groeit.
De ontoereikende lonen van de lage middenklasse
Een recent onderzoek van het Centrum voor Sociologisch Onderzoek van de KULeuven op vraag van de denktank Minerva en Decenniumdoelen toont dat de situatie van de mensen in de lage middenklasse er sinds 1985 sterk op achteruit is gegaan, zeker voor de mensen op actieve leeftijd.
Op pagina 49 zegt dat onderzoek: “Hoewel het aandeel werkenden in de lage middenklasse is gestegen, groeiden de lonen van de lage middenklasse trager dan die van de hogere inkomensgroepen. In termen van koopkracht is wie vandaag in de lage middenklasse zit en werkt er individueel niet zo veel op vooruitgegaan.”
Dit staaft de stelling van Mertens in De Ochtend. De studie toont ook aan dat mensen meer dan vroeger aangeven dat ze niet rondkomen en zeker de laatste tien jaar dat ze zich geen vakantie kunnen veroorloven.
Nog een citaat op pagina 49: “In vergelijking met 1985 valt vandaag echter een groter aandeel uit de lage middenklasse richting armoede na de overheidsherverdeling. Het gaat hier in het bijzonder om gezinnen die voornamelijk moeten rondkomen van arbeidsinkomens (en eventueel kinderbijslag).”
Dat is heel logisch. De laagste inkomens zijn veel meer aangewezen op hun loon, en zoals zal blijken zijn die lonen de laatste jaren gedaald. De studie noemt de lage middenklasse voor mensen op actieve leeftijd een ‘draaideur richting armoede’.
De effecten van de taxshift
Rechtse partijen en opiniemakers verwijzen vaak naar de recente studie Leuvens Economisch Standpunt 172, maar ze misbuiken die. Dat gebeurde ook door de interviewer van De Ochtend, deze keer om te bewijzen dat de laagste inkomens het meest voordeel hebben gehaald uit de taxshift. De studie zegt het tegendeel. In de conclusies staat duidelijk te lezen (p. 5 van de intrekkingsnota): “Armen winnen minder, rijken meer”.
Daarnaast zijn er twee belangrijke bemerkingen bij de studie, die rechts graag onder de mat schuift.
Ten eerste, zo zeggen de auteurs ook zelf, berekent de studie helemaal niet de evolutie van de volledige koopkracht. Ze bekijkt hoe het belastingbeleid van de regering de koopkracht beïnvloedt. Die koopkracht zou daardoor wel gestegen zijn, maar veel minder voor de lage inkomens dan voor de hoge.
Maar wat de studie niet in rekening brengt, zijn de stijgende energieprijzen, huurprijzen, de evolutie naar meer deeltijds werk, naar meer mensen die voor lage lonen werken … En net al die zaken hebben de grootste impact voor gezinnen met de laagste inkomens.
Ten tweede hebben de auteurs de oorspronkelijke studie zelf ingetrokken, omdat er methodologische fouten waren gemaakt. Concreet: de positieve effecten voor de laagste inkomens waren overschat. De correcte cijfers tonen aan dat de onderste 10% van de bevolking maar 3 euro per maand voordeel heeft, zonder de stijgende levensduurte in rekening te brengen, tegenover 179 euro voor de hoogste inkomens.
De hold-up op de lonen
De lonen zijn vooral voor de laagste inkomensgroepen hun enige bron van koopkracht. Het beschikbaar inkomen voor die gezinnen bestaat vaak voor 100% uit loon. Daarom is het een heel belangrijke vaststelling dat de reële lonen dalen in ons land. Het reële loon geeft de koopkracht van het loon weer. Het houdt rekening met de prijsstijgingen (de index) en dus hoeveel je nog kan kopen met je loon. Een studie van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) toont aan dat de reële lonen in België zijn gedaald: -0,5% in 2015, -1,5% in 2016, -0,3% in 2017. Gezinnen die volledig zijn aangewezen op een loon, gaan er dus op achteruit.
Een studie van Eurostat toont ook dat België van alle landen van de Europese Unie de zwakste stijging van de nominale lonen heeft gekend in 2018 (dus nog zonder rekening te houden met de inflatie).
In zijn interview geeft Mertens ook aan dat de welvaart die elk jaar gecreëerd wordt, wel groter wordt, maar ook steeds ongelijker verdeeld wordt. Die creatie van welvaart wordt weergegeven in het bruto nationaal product, het bnp. Dat kun je uiteen trekken in verschillende delen, zoals hoeveel van de welvaart naar de lonen vloeit, en hoeveel naar de winsten van bedrijven.
Wij berekenden dat de loontrekkenden samen een steeds kleiner deel krijgen van de rijkdom die ze produceren. Het aandeel van de lonen in het bnp is met 2% gedaald tussen 2014 en 2017, wat overeenkomt met een verlies van 9 miljard euro. Per werknemer betekent dat een verlies van 191 euro per maand. Dat verlies is grotendeels terug te vinden in de stijging van de bedrijfswinsten.
Die cijfers zijn recent bevestigd in een studie van het VBO, waarvan het besluit opvalt: "We kunnen dus besluiten dat het loonaandeel (…) in België in de voorbije jaren is gedaald en dat het bruto-exploitatieoverschot is gestegen."
De lonen van CEO’s gaan door het dak
Aan de bovenkant van de maatschappij schieten de lonen door het dak. De loonkloof tussen CEO’s van de BEL-20 bedrijven en de gewone werknemers is schrikwekkend groot geworden. In 2017 verdienden CEO’S 46 keer meer dan het mediaan loon. In 2015 was dat nog ‘maar’ 44 keer. Tussen 2015 en 2017 zijn de lonen van de CEO’s met 19,3% gestegen. Bedrijfsleiders kennen zichzelf een steeds hoger salaris en grotere bonussen toe, terwijl ze bij de regering lobbyen om de lonen van de gewone werkmensen te blokkeren.
Dat betekent dat die bedrijfsleiders na 5,67 dagen werken al evenveel verdiend hebben als een doorsnee werknemer verdient in een heel jaar.
De stijgende levensduurte
De prijzen van essentiële levensmiddelen zoals woningen en huren, elektriciteit, voedingsproducten … stijgen veel sneller dan de inflatie. Net deze middelen maken een veel groter deel uit van het budget van mensen met een laag inkomen. Voor hen hebben de stijgende kosten en facturen van die basisgoederen een veel grotere impact op hun koopkracht en levenskwaliteit.