Duitsland: het liberale regeerakkoord van de sociaaldemocraten en de groenen
Duitsland heeft een nieuwe regering. Na 16 jaar volgde de sociaaldemocraat Olaf Scholz de conservatieve Angela Merkel op. Hoewel de nieuwe regering gedomineerd wordt door sociaaldemocraten en groenen, is van een sociale omslag niets te merken. Integendeel. Sociale mobilisatie zal essentieel zijn om vooruitgang af te dwingen.
Qua samenstelling lijkt de nieuwe Duitse regering erg op de Belgische Vivaldi-regering: de sociaaldemocratische SPD en de Groenen namen er als kleinste coalitiepartner de liberale FDP bij. Het regeerakkoord draagt echter een sterk liberale stempel. De Duitse media wijten dit aan de invloed van de FDP. Maar de FDP is slechts de derde en kleinste partij van de coalitie. In werkelijkheid gingen sociaaldemocraten en groenen op essentiële punten mee in het liberale verhaal.
De sociale ongelijkheid steeg de laatste jaren sterk in Duitsland. Meer dan dertien miljoen Duitsers leven in armoede. Terwijl vele werkende mensen eenvoudigweg niet aan het einde van de maand komen, bezit de rijkste tien procent van de bevolking bijna twee derde van alle nettorijkdom, zo bleek uit een regeringsrapport van midden 2021. Die ongelijkheid aanpakken zou voor sociaaldemocraten een prioriteit moeten zijn, maar hoewel het regeerakkoord een aantal mooie woorden bevat, wringt net daar het schoentje.
Coalitie breidt lagelonensector uit
De belangrijkste sociale belofte van de nieuwe coalitie betreft de verhoging van het minimumloon van 9,60 tot 12 euro per uur. Dat is dankzij de mobilisatie van de vakbondsbeweging. Het is een belangrijke maatregel, zelfs al is het niet duidelijk wanneer ze deze verhoging precies zullen doorvoeren. De regering stelt ook de uitbreiding van de lagelonensector voor, de zogenaamde mini-jobs. Geen wonder dat de Duitse vakbondsbond DGB teleurgesteld reageert op het sociale aspect van het regeerakkoord.
Voortaan zullen mensen tot 520 euro via een mini-job mogen verdienen. Die bieden echter geen enkele sociale zekerheid en vervangen vaak goede, vaste jobs door precaire, laagbetaalde arbeid. Het is een “armoedeval” met soms lonen van 1 euro per uur. Met andere woorden: je hebt een job, maar toch ben je arm. Het Duitse Institut für Arbeitsmarkt- und Berufsforschung schat dat die mini-jobs honderdduizenden volwaardige jobs vervangen, waarvoor de werknemer wél sociale zekerheidsbescherming kreeg.
De vakbonden zijn ook boos over de verdere flexibilisering van de arbeidsduur. De 10-uren-werkdag zal flexibeler verlengd mogen worden. Nu al, zo meldt de DGB, doen Duitse werknemers 2 miljard overuren per jaar, waarvan 1 miljard onbetaald blijft. Gratis arbeid dus. Ook inzake werkzekerheid bevat het coalitieakkoord verontrustende bepalingen. Kettingcontracten - de herhaaldelijke hernieuwing van tijdelijk contracten - zullen zes jaar lang mogelijk worden. Dat betekent dat iemand zes jaar officieel in een “tijdelijk” contract zal kunnen zitten.
Van Hartz IV naar Bürgergeld: what’s in a name?
Ook de jacht op werklozen gaat verder. De Hartz IV-hervorming van de sociaaldemocratische kanselier Gerhard Schröder haalde de sociale uitkeringen onderuit en voerde een harde activeringspolitiek. Vooraleer je aanspraak kon maken op die uitkeringen, moest je bijvoorbeeld zowat al je bezittingen en spaargeld van de hand doen.
Met Hartz IV maakte de SPD zich bijzonder onpopulair. Daarom wil de nieuwe coalitie dat systeem nu vervangen door “Bürgergeld.” Wat die hervorming precies inhoudt, moet nog blijken. De essentie van het systeem, sancties en verplichte lageloonarbeid, blijft echter overeind. Tijdens de coronacrisis werd de “middelentoets” iets versoepeld. Dat betekent dat het deel vermogen dat je mocht behouden vooraleer recht te hebben op uitkeringen iets groter werd. Die kleine versoepeling zou nu behouden blijven.
Veel meer dan een kosmetische naamsverandering lijkt dat niet. De jacht op werklozen gaat onverbiddelijk verder. De liberale FDP hoopt met de invoering van het “Bürgergeld” ook andere “overbodige” uitkeringen te kunnen schrappen
Wat betreft de pensioenen komt er voorlopig geen verdere verhoging van de pensioenleeftijd, noch een verdere daling van het pensioenbedrag. Dat is een resultaat van vakbondsdruk. Maar in een land waar het aantal gepensioneerden dat in armoede leeft in vijftien jaar steeg van 10 naar 15,6 procent is dat natuurlijk onvoldoende. Zeker nu de coalitie ook de “inhaalfactor” weer invoert.
Die factor zorgt ervoor dat wanneer de lonen stijgen, de pensioenen niet even snel mee stijgen. Onder sociale druk had de vorige Merkel-regering die inhaalfactor opgeschort tot juni 2026. De nieuwe regering voert die nu weer in. Dat zal hoognodige pensioenstijgingen vertragen, zo bekritiseert de dienstenvakbond Ver.di. Daarboven loert nog een adder onder het gras: het regeerakkoord voorziet in de privatisering van de pensioenen door kapitalisatiemodellen te ondersteunen.
Klimaatinvesteringen ten dienste van het grootbedrijf
Opmerkelijk, de nieuwe Duitse regering voegt het ministerie van Klimaat en dat van Economische Zaken samen. Dat superministerie gaat naar de groene Robert Habeck. Duitsland kiest voor een kernuitstap, maar het klimaatbeleid blijft ondergeschikt aan de marktlogica. Die keuze ligt, niet toevallig, volledig in lijn met de voorstellen van de Europese Unie, waarbinnen Duitsland natuurlijk een grote invloed heeft.
Via haar “Green Deal” wil de Europese Commissie markten creëren en Europese multinationals steunen om “kampioen” te worden in groene technologieën, waardoor hun winsten stijgen en de aandeelhouders meer dividenden binnenrijven. Om in de woorden van de Commissie zelf te spreken: het gaat zowel om “competitieve duurzaamheid” als “duurzame competitiviteit.”
De nieuwe regering wil enerzijds veel geld geven aan bedrijven om hen zowel inzake klimaat- als digitale technologie koplopers in Europa en de wereld te maken. Protectionistische maatregelen, zoals een koolstofinvoertaks, om de eigen multinationals te beschermen, passen in dit plaatje. Anderzijds zal de Duitse regering zich inzetten om markten te creëren voor klimaatvriendelijke technologieën en producten.
Met andere woorden, in de hoop dat bedrijven in bijvoorbeeld waterstof investeren, zal publiek geld dienen om te garanderen dat het grootbedrijf in “groene sectoren” winst kan maken. Dat houdt bedrijven natuurlijk geenszins tegen om ondertussen ook nog in vervuilende technologieën te investeren. Dat is het tegenovergestelde van een beleid dat breekt met de markt- en winstlogica om via massale openbare investeringen de klimaatdoelstellingen te halen.
Klimaatelitisme
Wie hier uiteindelijk voor gaat opdraaien? De Duitse groenen kiezen volop voor klimaatelitisme. De groene minister van Landbouw stelde al voor de prijzen voor voedsel, en met name vlees, te doen stijgen, op een moment dat eten en drinken het laatste jaar al 4,4 procent duurder en dat steeds meer mensen moeite hebben rond te komen. De groene partijleidster Baerbock wil mensen ook meer doen betalen voor benzine. Op die manier wentelt de nieuwe regering de klimaattransitie in de eerste plaats op de werkende klasse af.
De nieuwe regering wil immers noch de allerrijksten noch de grote multinationals echt doen bijdragen. De liberalen beschermden hen tijdens de coalitiebesprekingen met hand en tand. Groenen en sociaaldemocraten drongen niet aan. De regeringspartijen sluiten nieuwe belastingen op vermogen of een hogere vennootschapsbelasting uit.
Over een echte miljonairstaks werd zelfs niet onderhandeld. Groenen en sociaaldemocraten drongen zelfs niet aan op een hernieuwde toepassing van de eenmalige vermogensheffing voor de allerrijksten. Die mogelijkheid staat nochtans in de Duitse Grondwet, maar wordt sinds 1997 niet meer toegepast. Zonder extra belastingen voor de allerrijksten zal de schuld vanaf 2023 worden gecompenseerd door besparingen in de sociale sector of de overheidsdiensten.
Een agressief buitenlandbeleid
De meest opvallende verandering betreft het buitenlandbeleid. Onder leiding van groen buitenlandminister Annalena Baerbock kiest de nieuwe Duitse regering openlijk om de VS-lijn van confrontatie met China te volgen. Tien jaar geleden beschouwde Duitsland China nog vooral als een belangrijke partner voor de economische en technologische ontwikkeling van Duitsland.
Dit regeerakkoord herneemt echter expliciet de retoriek van de "systemische rivaal". Het EU-China Investeringsverdrag waarvoor Merkel campagne voerde, wil het regeerakkoord niet zomaar goedkeuren. Door ook naar Taiwan te verwijzen en het één-China-beginsel, al decennia de leidraad van het Europese buitenlandbeleid, in twijfel te trekken, lijkt het Duitse regeerakkoord de confrontatie met China op te zoeken.
De agressievere houding van Duitsland gaat samen met een verhoging van militaire uitgaven. Dergelijke verhoging wordt ook door de NAVO en de Verenigde Staten geëist.
Om zich op wereldvlak meer te kunnen opdringen en meer te interveniëren, wil het Duitse regeerakkoord ook meer Europa in buitenlandse zaken. De coalitie stelt een echte "Europese minister van Buitenlandse Zaken" voor en wil voor buitenlandse zaken op Europees vlak overstappen van unanimiteit naar stemming met gekwalificeerde meerderheid. Dat vergemakkelijkt Europese militaire interventies in het buitenland.
De nood aan sociaal verzet
Dat verschillende vakbonden al hun ontevredenheid uitdrukten tegenover bepaalde plannen van de nieuwe coalitie doet hopen dat het sociaal verzet in Duitsland de komende jaren alleen maar zal stijgen. Dat zal nodig zijn. Het zal er niet alleen om gaan de asociale aspecten uit het regeerakkoord te bekampen, maar ook om te garanderen dat de verkiezingsbeloften gerespecteerd worden. Werkgeversorganisatie BDA wil bijvoorbeeld de verhoging van het minimumloon aanvechten voor de rechtbank.
De strijd voor echte loonsverhoging voor de werkende klasse moet dus nog beginnen. Ook belooft het regeerakkoord betere arbeidsomstandigheden in de zorg, maar blijven de regeringspartijen bijzonder vaag over welke maatregelen effectief getroffen zullen worden. Bij de mensen uit de zorgsector zal de vraag leven of midden in een pandemie het geld dat nu in militarisering gestoken wordt, niet beter naar de zorgsector zou vloeien.