Dalende armoedecijfers: opgelet met statistieken
Voor de eerste keer daalde dit jaar het Belgische armoedecijfer. In 2021 was ‘maar’ 12,7 procent van de Belgen ‘monetair arm’ (volgens inkomen). Armoede-expert Ive Marx noemde het “een triomf waar niemand over spreekt”. Hier en daar bejubelden Vivaldi-politici hun succesvolle strijd tegen armoede. Terecht? Of schuilt er een andere realiteit achter de statistiek? De studiedienst van de PVDA zocht het uit.
Van 19 tot 24 december staat De Warmste Week van radiozender Studio Brussel in het teken van de kansarmoede. Duizenden vrijwilligers zamelen geld in voor mensen die het moeilijk hebben. En dat is echt nodig. De voedselbanken worden overspoeld. Elke maand schuiven 204.000 Belgische gezinnen aan voor voedselhulp. Nooit lag dat cijfer hoger. Ondertussen staan – alleen al in Vlaanderen – 180.000 mensen op de wachtlijst voor een sociale woning. Ook een pijnlijk record. Wie op het terrein actief is, zal maar moeilijk geloven dat de armoede het afgelopen jaar daalde.
Hoe bereken je de armoededrempel?
Toch is dat wat de officiële Statbel-cijfers vertellen. In 2021 daalde het ‘monetaire armoederisico’ van 14,1% naar 12,7%. Maar hoe definieert Statbel juist dat armoederisico? Om goed te begrijpen wat er aan de hand is, duiken we het best in de ‘kleine lettertjes’ van deze statistiek.
Volgens de statistieken ben je ‘monetair arm’ als je inkomen onder de armoededrempel ligt. Die drempel ligt standaard op 60 procent van het ‘mediaan inkomen’ (van het voorgaande jaar).
De mediaan wil zeggen het middelste inkomen. Exact de ene helft van de bevolking heeft een lager inkomen. Bij exact de andere de helft van de bevolking is het inkomen hoger. Met andere woorden: je bent arm met minder dan 60 procent van het middelste inkomen.
In 2020 lag het Belgische mediaan inkomen op 25.855 euro netto (jaarbasis). Dat legt de concrete armoededrempel voor 2021 op 15.513 euro per jaar. Of 1.292,75 euro per maand.
Wat als de werkende klasse gemiddeld verarmt?
Hier speelt een statistisch effect om goed in de gaten te houden. Het armoedecijfer is relatief. Dat wil zeggen dat het niet enkel afhangt van het aantal armen, maar ook van dat mediaan inkomen. Als dat middelste inkomen stagneert of daalt, terwijl de laagste uitkeringen op peil blijven, dan daalt het armoedecijfer.
Laat dit nu exact de verklaring zijn die Statbel ook zelf geeft voor 2021: “We zien een daling van het monetaire armoederisico. Dat komt omdat de armoededrempel van 2021 amper gestegen is in vergelijking met 2020.” Bij de loontrekkenden stagneerde het inkomen. De zelfstandigen verarmden tijdens het coronajaar 2020 sterk, met 20 procent. Gevolg: de armoede daalde, relatief gezien …
Wil dat dan zeggen dat het beleid van de Vivaldi-regering helemaal niets te maken heeft met het dalende cijfer? Neen. Via de federale crisismaatregelen tijdens corona kwamen de sociale zekerheid en het sociale vangnet van de OCMW’s volop in actie. Maar dat is eerder een triomf voor de sociale zekerheid. Zeker nu Vivaldi van plan is om via allerlei besparingen de factuur af te wentelen op de bevolking. Terwijl er van een echte blokkering van de energieprijzen niets in huis komt.
Strijd tegen armoede
Zal Vivaldi de boeken ingaan als de regering die grote stenen verlegde in de rivier bij haar strijd tegen armoede? Die kans is klein.
Want de crisismaatregelen – met hun positieve effect in 2021 – zijn niet structureel. De extra steun voor de leeflonen en de onder grote druk doorwerkende OCMW’s is weer weg. Het behoud van het sociaal tarief en het verlaagde btw-tarief van 6 procent voor energie hangen nog af van politieke strijd.
Ondertussen blijven de lonen geblokkeerd, terwijl de winsten gered worden met een korting op de patronale bijdragen van één miljard euro. Als de komende jaren het mediaan loon van de werkende klasse verder stagneert of daalt, kan dat opnieuw een effect hebben op het armoedecijfer. Hopelijk blijft het triomfalisme bij de Vivadli-partijen op dat moment beperkt.
De strijd tegen armoede voer je niet met statistieken, maar op het terrein. Via structurele maatregelen op alle niveaus. Zoals een versterkte financiering van de OCMW’s, geïndividualiseerde uitkeringen boven de armoededrempel en een drastische verhoging van het aantal sociale woningen.