We brengen de PVDA dichter bij jou en jou dichter bij de PVDA.!

Download onze app

Tegen de almacht van de markt, voor een eerlijke en robuuste landbouw

De winstlogica van de banken en de agro-industrie staat op Europees niveau in de weg van een duurzame landbouw. Wij trekken resoluut de kaart van een landbouwbeleid waarin de boer centraal staat: met goede prijzen voor kwaliteitsproducten, met publieke investeringen en ondersteuning van technieken die de milieu-impact beperken en tegemoetkomen aan de uitdagingen van de klimaatcrisis.

De productiekosten zijn de afgelopen jaren sterk gestegen voor boeren. En dat geldt ook voor de prijzen aan de kassa voor consumenten. Toch verkopen boeren hun producten niet tegen hogere prijzen. Het zijn de agro-industrie en de supermarkten die zich verrijken ten koste van zowel boer als consument.

Ondanks werkweken van 60, 70, 80 uur, weekends en soms nachten, ligt het gemiddelde inkomen van boeren vaak onder het gemiddelde Belgische inkomen. Sommige boeren moeten het doen met 1.500, soms zelfs 1.000 euro per maand, of zelfs minder. Dit inkomen omvat de Europese steun van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Maar boeren willen niet afhankelijk zijn van subsidies, ze willen fatsoenlijk betaald worden voor hun werk.

In de jaren '90 heeft de Europese Unie de landbouw geleidelijk opengesteld voor de wereldmarkt en de quota met vastgestelde prijzen voor bepaalde producten afgebouwd. Sindsdien schommelen de prijzen van landbouwproducten in Europa in lijn met de wereldmarkt. Dit maakt het onmogelijk om de producenten een billijke vergoeding te garanderen. 

Het resultaat van dit beleid hoeft ons dan ook niet te verwonderen. De afgelopen 40 jaar werd de ontwikkeling van de landbouwsector gekenmerkt door het verdwijnen van boerderijen en een concentratie van grond in de handen van grote bedrijven. 3 procent van de landbouwbedrijven controleert de helft van de grond en in de voorbije tien jaar is in de Europese Unie al een kwart van de boerderijen verdwenen. Dat is een bedrijf om de drie minuten. Een afvalrace.

Monopoliebedrijven hebben vandaag veel macht over de landbouwmarkt. In elke schakel van de productieketen zitten boeren in een slechte onderhandelingspositie ten opzichte van multinationals. De graanmarkt wordt gedomineerd door vier grote multinationals, de ABCD's: ADM, Bunge, Cargill en Louis Dreyfus. Sinds de fusie van de Duitse chemiereus Bayer met het Amerikaanse Monsanto bezitten slechts drie bedrijven 64 procent van de insecticiden- en herbicidenproductie in de wereld en controleren vijf bedrijven 95 procent van de gepatenteerde zaden. Vijf bedrijven controleren meer dan 70 procent van de wereldwijde handel in geoogste gewassen. Die bedrijven maken grote winsten omdat ze de oogsten tegen lage prijzen aankopen bij de boer en ze dan met grote winstmarges verkopen aan de voedselverwerkers of de distributiesector. In Europa zorgen de 10 grootste supermarktketens voor meer dan 50 procent van de voedselverkoop. De megabedrijven bepalen niet alleen de prijzen, maar ook hoe de boer zijn producten mag produceren. 

Het is een gevecht op leven en dood. Toch blijft de Europese Commissie dezelfde koers volgen.

Vandaag zijn het de grote spelers in de agro-industrie en de distributie die de prijzen dicteren en de boeren wurgen. In België verkoopt een boer zijn rundvlees voor 3 euro per kg, maar in de winkel moet je 10 euro per kg betalen voor gehakt, of zelfs meer. Iemand wordt hier rijk, maar het zijn niet de boeren. En in twee jaar tijd is de melkprijs in de winkels met 30% gestegen, maar de boeren hebben hun inkomen niet met 30% zien stijgen. Het zijn de agrovoedingsmultinationals die profiteren.

Vroeger bestond er een minimumprijs op Europees niveau, maar die werd geleidelijk afgeschaft toen het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie werd geliberaliseerd. En er is niets ingevoerd om tegenwicht te bieden aan de macht van de agro-industrie en de grote retailers, die een sterke positie hebben ten opzichte van de boeren die alleen moeten "onderhandelen".

Wij willen een eerlijk landbouwbeleid waarin de boer centraal staat. Boeren krijgen een eerlijke prijs voor hun producten, die van hoge kwaliteit zijn en rekening houden met het milieu. Om dit te bereiken steunen we de boeren tegen de aandeelhouders in de agro-industrie en grote distributie.

We zorgen voor een stabiel inkomen voor de boer dat niet onderworpen is aan de grillen van de markt. Dat kan door strategische voorraden aan te leggen zoals in Frankrijk. In tijden van overproductie legt de overheid reserves van basisproducten aan door een deel van de oogst van de boeren op te kopen. Bijvoorbeeld, als er een goed jaar is in de graanteelt, kan de overheid de graanoverschotten opkopen en stockeren. Als er dan in een ander jaar tekorten zijn, kan de overheid die voorraden terug op de markt brengen. Op die manier blijft de prijs stabiel voor zowel de boeren als de consument, en blijven de inkomens ook stabiel. 

We voeren ook opnieuw een systeem van quota in voor zuivel, eieren, vlees en gevogelte. Dat is een systeem waarbij quota worden uitgedeeld aan boeren op basis van voorspellingen van de vraag naar die producten. Ze voorkomen overproductie en bijgevolg prijsdalingen voor de boeren. Boeren kunnen in dat systeem ook gegarandeerde minimumprijzen overleggen met voedselverwerkers in de sector om een stabiel en fatsoenlijk inkomen te genereren. Het quotasysteem bestond in Europa tot 2015 om het inkomen van de Europese boeren te stabiliseren, en het bestaat nog in Canada voor melkproducten. Het gevolg van de afschaffing in Europa is dat de prijs van melk zo laag ligt dat veel melkveehouderijen geen volwaardig inkomen krijgen, soms zelfs met verlies produceren en via subsidies in leven worden gehouden. Dat komt de agrobusiness goed uit, maar niet de boeren. Wij kiezen de kant van de boeren, niet van de agrobusiness.

Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is één van de belangrijkste Europese beleidsdomeinen (een derde van de Europese begroting, bijna 400 miljard euro) en beïnvloedt het soort landbouw dat we hebben: een agro-ecologische landbouw om de Europese bevolking te voeden of een intensieve industriële landbouw met kunstmest, pesticiden en megastallen gericht op de export. Met kwaliteitsvol voedsel en een goed inkomen voor de boeren, of aan bodemprijzen om concurrentieel te zijn op de wereldmarkt. Al drie decennia gaat het GLB de verkeerde kant op: in het voordeel van de agro-industrie. Vier vijfde van de subsidies gaat naar de 20 procent landbouwbedrijven met de meeste grond, zonder rekening te houden met de echte landbouwactiviteit. Zelfs vennootschappen die alleen maar landeigenaar zijn en niets produceren, kunnen subsidies trekken. Het is absurd dat een miljardair als Fernand Huts of een grootbedrijf als Colruyt Europese subsidies kan opstrijken, gewoon omdat ze landbouwgrond opgekocht hebben.

En deze steun is voorwaardelijk. Wat het leven van de landbouwers onmogelijk maakt, is de bureaucratie die door het GLB wordt opgelegd en door het Waalse en Vlaamse Gewest in een hele reeks regels wordt vertaald. Boeren moeten een hele reeks aangiften en formulieren invullen en worden bestraft als ze een fout maken. Er wordt geschat dat boeren één of twee dagen per week bezig zijn met het invullen van formulieren... Hun levensstijl, hun passie (want je moet gepassioneerd zijn om dit werk te doen), is om het land om te ploegen en voedsel te produceren, niet om uren administratief werk te doen.

Vandaag zeggen alle politieke partijen dat ze boeren die boos zijn begrijpen of steunen. Maar de rechtse partijen - de liberalen en de christendemocraten, die beweren de boerengemeenschap te verdedigen - hebben voor het nieuwe GLB 2023-2027 gestemd en zijn dus verantwoordelijk voor de moeilijkheden die onze boeren vandaag ondervinden. Zelfs Vlaams Belang, dat beweert de boeren te steunen, stemde voor. De PVDA stemde tegen.

Het grootste deel van de fondsen van het nieuwe GLB 2023-2027 zal de kas van de grootste landbouwbedrijven blijven spekken, het groen tintje dat eraan gegeven wordt ten spijt. De kleine boeren, die het best geplaatst zijn om een meer lokale landbouw op menselijke schaal te implementeren die mens en natuur respecteert, blijven behandeld worden als stiefkindjes. Wij willen dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid de kleine ondernemingen meer ondersteunt, bijvoorbeeld door de hulp te plafonneren of door ze degressief te maken naargelang van de oppervlakte.

Het budget van het GLB moet grondig herverdeeld worden, van een beleid gebaseerd op steun volgens de oppervlakte aan landbouwgrond dat momenteel 60 procent van het budget opslorpt naar steun in functie van de werkgelegenheid. Zo bevoordelen we de kleinere en middelgrote familiale bedrijven. Verder verhogen we de steun aan jonge en nieuwe landbouwers.

Een kwart van het GLB-geld gaat nu naar de ecoregelingen. Dat zijn milieu- en klimaatmaatregelen die boeren vrijwillig kunnen nemen en waarvoor ze subsidies kunnen krijgen zoals de winterbedekking, milieuvriendelijke culturen of ecologische graslanden. 

Om het gebruik ervan verder aan te moedigen willen we het voorziene budget verhogen en de steun per hectare verlagen. Zo kan er meer geld vloeien naar kleine ecologische bedrijven en niet enkel naar grote boerderijen. We willen de ecologische voorwaarden voor de hectaresteun ook verbeteren om een goede basis milieukwaliteit te verzekeren. We willen ook de ecologische voorwaarden van de hectaresteun verbeteren om een goede basiskwaliteit van het milieu te garanderen. Daarom steunen we de richtlijnen die de Waalse regering heeft aangenomen onder druk van de landbouwbonden, ook al blijven ze momenteel ontoereikend door het opgelegde Europese kader.

De belangrijkste verandering in het nieuwe GLB is dat het overgaat van een uniform Europees model van directe betalingen op basis van bepaalde productiecriteria, naar een gedecentraliseerd prestatiebeoordelingsmodel in elke lidstaat. Maar we kunnen de landbouwprestaties niet verbeteren zonder dit gepaard te laten gaan met eerlijke doelstellingen en zonder de nodige veranderingen te financieren. Er is zelfs een risico dat de hervorming boeren zal straffen, met een model dat kleine producenten die het toch al moeilijk hebben waarschijnlijk zal benadelen. We moeten van landbouw een bedrijf voor de toekomst maken en de overgang ondersteunen en aanmoedigen, niet in de kiem smoren.

Van de beloofde administratieve vereenvoudiging is niets in huis gekomen. De boeren worden gek van de oneindige reeks aan regeltjes, die hen het leven onmogelijk maakt en die vaak getuigen van een gebrek aan voeling met het terrein. Wij willen daarentegen het werk van de landbouwers echt ondersteunen en hun werk vereenvoudigen zodat ze zich kunnen concentreren op hun stiel: degelijk voedsel produceren. 

De dubbele urgentie, sociaal en de klimaatverandering, noodzaakt een radicale verandering van onze landbouw en het nieuwe GLB is daar niet op berekend. Ten eerste versterkt het de concurrentie tussen landen door het gemeenschappelijke karakter van het beleid te verlaten. Deze toegenomen concurrentie zal de negatieve dynamiek en de ongelijkheid voor boeren in heel Europa versterken. Ten tweede, vanuit sociaal oogpunt, brengt dit nieuwe GLB geen fundamentele veranderingen aan in het systeem van beloning per hectare dat momenteel de grootste boerderijen bevoordeelt. Zonder een eerlijke vergoeding zal deze sociale ramp voortduren. De zeer lage herverdelingssteun (die bedoeld is om kleine en middelgrote landbouwbedrijven te ondersteunen) en de zeer hoge plafonds in de basishulp van het nieuwe GLB zullen de trend niet keren en zijn eerder een pleister op een houten been. Op milieuvlak toont dit GLB evenmin de nodige ambitie en is het zelfs in tegenspraak met de doelstellingen die de Europese Commissie heeft geformuleerd in de groene ‘Farm to Fork’-strategie. 

De ‘Farm to Fork’-strategie is een essentiële stap als we de milieu- en klimaatvoetafdruk van ons voedselsysteem willen verkleinen. De strategie bevat duidelijke oproepen om de Europese wetgeving inzake pesticiden, antibiotica, zoönosen en voedseletikettering te verbeteren. We hebben inderdaad een gemeenschappelijk voedselbeleid nodig dat garant staat voor de productie van kwaliteitsvoedsel met minder pesticiden, dat beter is voor onze gezondheid en het milieu, dat strenge regels oplegt rond dierenwelzijn en dat stabiele en goedbetaalde banen oplevert. Geen wonder dat de agrobusiness van bij het uitbreken van de Oekraïnecrisis zwaar gelobbyd heeft om dit plan terug te schroeven. Maar meer dan drie jaar na de goedkeuring van deze strategie laten concrete maatregelen op zich wachten. Een brede beweging van burgers en maatschappelijke organisaties eist dan ook dat de Europese instellingen zich losmaken van de lobby’s van de agro-industrie en de neoliberale dogma’s.

We promoten agro-ecologische technieken. Door gebruik te maken van biologische bemestings- en beschermingstechnieken zijn de boeren al een stuk minder afhankelijk van de producten van de agro-industrie. Tegelijkertijd moeten boeren en consumenten weer dichter bij elkaar komen. Boeren zoeken hun plaats terug in de lokale economie. Zo bestaat er Community Supported Agriculture (CSA), een systeem waarbij de landbouwer inkomensgarantie heeft en de consument toegang tot voedsel. In Vlaanderen bestaan er al zo’n 65 CSA-boerderijen. Bij een CSA-boerderij koopt de klant aan het begin van het seizoen het recht om een jaar lang voedsel te gaan afhalen bij die boer. We zetten ook in op de korte keten. Via de boerderijwinkel, boeren- en andere markten, plukboerderijen, initiatieven als Boeren & Buren of lokale handelaars kan de boer de consument bereiken zonder langs de grote voedselverwerkers en supermarkten te moeten passeren. In België deden in 2020 al 7.285 landbouwbedrijven aan directe verkoop, een toename van 12 procent ten opzichte van 2016. We moedigen die trend aan omdat ze de boeren meer inkomen geeft en de band tussen producent en consument versterkt.

In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, voedt Europa de wereld niet en is Europa momenteel niet in staat zijn voedselsoevereiniteit te waarborgen. Europa importeert 11 procent van de calorieën en 26 procent van de eiwitten die het consumeert. 

Wel bekleedt de Europese Unie een centrale positie in de wereldhandel in landbouwproducten: het is zowel de grootste exporteur als de grootste importeur ter wereld (in monetaire termen). Maar deze handel in landbouwproducten gaat gepaard met aanzienlijke sociale kosten en milieueffecten. Enerzijds beconcurreert de goedkope uitvoer van overschotten (vlees, melk) de producten van kleinschalige producenten in het Zuiden. Anderzijds gaat de afhankelijkheid van de invoer van bepaalde agro-industriële grondstoffen (soja, palmolie) gepaard met landroof en schendingen van de mensenrechten van lokale gemeenschappen in het Globale Zuiden. De milieukosten van deze wereldhandel zijn enorm.

Tegen dit liberale (wereld)marktdenken verdedigen wij een andere logica : die van de voedselsoevereiniteit waarbij op elk (sub)continent en in elke regio getracht wordt zoveel mogelijk in de eigen behoeften te voorzien. Voedselsoevereiniteit wordt door de internationale boerenbeweging La Via Campesina gedefinieerd als “het recht van volkeren op gezond voedsel, met respect voor culturen, geproduceerd volgens duurzame en milieuvriendelijke methoden, en hun recht om hun eigen voedsel- en landbouwsystemen te bepalen”.

We hebben een nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid nodig dat tegen de stroom invaart van de vrijhandelsverdragen. Die vormen immers een bedreiging voor de kleinschalige landbouw en maken de weg vrij voor de invoer van landbouwproducten van een agro-industrie die zich niet houdt aan de ecologische, sanitaire en sociale normen die we willen hanteren.

We verwerpen daarom het verdrag tussen de Europese Unie en de Mercosur, evenals de bilaterale akkoorden van Europa met landen als Canada (CETA), Australië en Nieuw-Zeeland, die de import van melk en vlees uit die landen wil vergemakkelijken. Het is absurd voedsel van zo ver in te voeren dat hier geproduceerd kan worden. In de plaats daarvan willen we onze landbouw heroriënteren op de productie van gezonde, lokale voeding. 

In alle internationale verdragen en regelgeving laten we de landbouw- en voedingsuitzondering inschrijven. Wij laten dezelfde milieu-, sanitaire, sociale en dierenwelzijnsnormen gelden als hier. Anders ondermijnen die akkoorden ons eigen landbouwbeleid zoals de Farm-to-Fork strategie. Zo worden in die verre landen bijvoorbeeld pesticiden of antibiotica gebruikt die hier niet toegelaten zijn, of gelden er andere normen inzake dierenwelzijn. We offeren onze landbouw en de kwaliteit van ons voedsel en ons milieu niet op het altaar van de internationale vrijhandel.

In Frankrijk bestaan regionale en intercommunale grootmarkten (“marchés d’intérêt national”) die bij plaatselijke producenten tegen rechtvaardige prijzen producten aankopen. Wij nemen dit model over.

De neoliberale ideologie heeft onze voedselvoorziening volledig uit handen gegeven; het staat steeds meer onder controle van enkele grote multinationals. De veralgemening van ggo’s is een zoveelste stap in dat proces. 

De recente gentechnologie stelt ons in staat het genoom van levende wezens rechtstreeks te veranderen in genetisch gemodificeerde organismen. Omdat deze ggo’s zich in de handen bevinden van op geld beluste concerns in de chemie en de zaaigoedindustrie, vormen ze een gevaar. De concerns focussen bijvoorbeeld op de ontwikkeling van variëteiten die resistent zijn tegen bepaalde pesticiden (zoals glyfosaat) in plaats van op soorten die ziekteresistent zijn. Ze verhogen ook de afhankelijkheid van de landbouwer van de grootindustrie. Er rijzen ook veel vragen over de ecologische gevolgen van ggo’s op de langere termijn. Zo kunnen genetisch gemodificeerde planten zich verspreiden buiten de velden, zich met wilde planten kruisen of misschien ook populaties insecten aantasten. Om die redenen willen wij het moratorium op het telen van ggo’s in België verlengen.

Het winstbejag brengt dierenwelzijn over de hele lijn in gevaar : de eierproductie in legbatterijen, overbevolkte kooien, vervoer van dieren onder onaanvaardbare omstandigheden ... De wetgeving voor dierenwelzijn is ontoereikend of wordt met voeten getreden. De schandalen in verschillende Europese slachthuizen hebben niettemin het dierenwelzijn op de politieke agenda gezet. We moeten audits uitvoeren in slachthuizen in elke Europese regio.

De structurele oplossingen die nodig zijn, druisen onvermijdelijk in tegen het winstbejag. Om het dierenwelzijn te garanderen, moeten boerderijdieren toegang hebben tot zonlicht en buitenruimte en moet elke diersoort zijn eigen kenmerkende gedrag kunnen vertonen. Door te kiezen voor kleinere, lokale slachterijen kunnen we de afstanden waarover dieren worden vervoerd en de toeleveringsketens korter maken.

Vanaf 2028 zal het houden van legkippen in kooien verboden zijn in Wallonië. Het Waals Gewest heeft ook wettelijke normen opgesteld voor het kweken van vleeskalkoenen. Wij willen deze maatregelen ook in Vlaanderen invoeren.

Het welzijn van dieren reikt verder dan vee en proefdieren. Dierenwelzijn vereist voortdurende oplettendheid op alle niveaus van de samenleving. Dieren zijn geen objecten. We willen het principe van het welzijn van dieren als wezens met gevoelens, met hun eigen belangen en waardigheid, verankeren in de Belgische grondwet. Dit is al het geval in Duitsland, Luxemburg en Zwitserland. Wallonië en Brussel hebben dit principe ook in hun wetgeving opgenomen. We moedigen daarom alle regeringen aan om systematisch toezicht te houden op dierenwelzijn.

In dezelfde geest steunen wij de campagne #EUforAnimals van meer dan 40 dierenwelzijnsorganisaties om een Europees commissaris voor Dierenwelzijn te benoemen. De campagne geniet de steun van bijna 200 leden van het Europees Parlement en 250.000 Europese burgers. Onze Europarlementariër Marc Botenga steunt deze oproep eveneens en heeft een vraag aan de Europese Commissie medeondertekend.

Een Europees commissaris met een portefeuille ‘Gezondheid, voedselveiligheid en dierenwelzijn’  zou een belangrijke politieke beslissing zijn om de Europese Unie op dit gebied meer verantwoordelijkheid te geven en de samenhang, doeltreffendheid en impact van het beleid op dat vlak te versterken. Een van de onmiddellijke gevolgen zou de oprichting zijn van een gespecialiseerd directoraat voor dierenwelzijn binnen het Directoraat-generaal Gezondheid en Voedselveiligheid van de Commissie, een erkenning van het bijzondere belang van deze kwestie.

Jong geleerd is oud gedaan. Om het bewustzijn rond dierenwelzijn te vergroten, willen we op scholen bewustwordingscampagnes voeren. Door bezoeken aan (kinder)boerderijen laten we kinderen kennismaken met de rol en behandeling van boerderijdieren.

In ons handelsbeleid houden we bij alle beslissingen rekening met hun effect op dierenwelzijn over de hele wereld. We zullen stappen ondernemen om de impact van de handel op de natuurlijke habitat van dieren in het buitenland te beperken, zoals bijvoorbeeld bij de invoer van palmolie.